Dat is geen stijl!
‘Indien wij van een droog pigmentdeeltje uitgaan en ons dan afvragen wat het zegen wil dat dit deeltje wanneer het in contact wordt gebracht met een vloeistof die in kamertemperatuur is gehouden, door deze vloeistof wordt bevochtigd, dan kan het antwoord luiden dat een vaste fase en een vloeibare fase met elkaar in contact komen en wel zodanig dat daarbij verdwijnen het grensvlak vaste fase-lucht en het grensvlak vloeibare-fase-lucht, terwijl ontstaat een nieuw grensvlak vaste fase-vloeibare fase.’
Eenentachtig woorden in één hoofdzin met negen bijzinnen. Het ontbreekt ons aan moed om deze zin te verbeteren. Wie een wetenschappelijke uitleg wil geven, moet kunnen schrijven, d.w.z. moet zo kunnen vertellen dat zijn lezer hem begrijpt. De bovenstaande zin is een typische alleenspraak. Denk niet dat wij gekant zijn tegen de lange zin op zichzelf. Een opeenvolging van telkens korte zinnen (hamerstijl) vermoeit de lezer misschien nog meer dan de reeks schier eindeloze zinnen. De schrijver van wetenschappelijke proza moet de informatie zoekende lezer in zijn betoog kunnen meetrekken. Hij had bijv. in het boven staande fragment gemakkelijk een vraag kunnen gebruiken: ‘Wat wil het zeggen dat... wordt bevochtigd?’ Het antwoord zou dan eenvoudiger zijn geweest.
In literair proza heeft de volzin een andere taak. De schrijver heeft een veelheid van gevoelens en gegevens die voor hem één geheel is. Een verknipping in gedeelten zal dan eerder schade dan verbetering brengen. Ten voorbeeld volgt hieronder een lange zin uit het opstel van A. Roland Holst over Shelley.
‘Het gevolg is, dat zijn edele liefde, hoewel zij onvergetelijk blijft, geen vaste woning vindt in het menselijk hart, dat zijn Idee der Geestelijke Schoonheid, hoezeer vervoerd, geen wortel schiet in menselijke aarde, dat zijn rhythme, hoewel voortdurend en onvermoeid bewogen door de liefde der natuur - die wellicht toch zijn meest onmiddellijke liefde was - maar zeer zelden zich verdiept tot die bewogenheid, waardoor het stromend hartebloed zich onderscheidt van de rivier, en dat zijn onuitputtelijke fantasie, die zich door de natuur met al hare geluiden en verschijnselen doorvaren liet, al te zelden door strenge binding en hartstochtelijke keuze zichzelf overwint, overtreft en vervult van de bijzondere beschrijving tot de scheppende verbeelding.’