Brussel II
In het nummer van ‘Onze Taal’ van de vorige maand komt een artikeltje voor onder het opschrift Belgisch Nederlands, waarin weer eens een lans wordt gebroken voor het ‘goed en beschaafd Nederlands spreken’ in België en inzonderheid in Brussel.
Hoe goed een dergelijk pleidooi ook bedoeld is, het houdt zonder meer een miskenning in van de werkelijkheid. Een verblijf in Brussel en omgeving - aan de zogenaamde Vlaamse zijde nog wel - heeft mij nog onlangs geleerd dat men met Nederlands in de Belgische hoofdstad niet terecht kan, zeker niet in de omgang en slechts gedeeltelijk in het maatschappelijk verkeer. Bij de tweetaligheid der officiële instellingen ligt de verplichting daartoe er maar al te dikwijls duimendik op: zij wordt als een inbreuk op de persoonlijkheid, zowel van Walen als van Vlamingen, gevoeld.
Afgezien echter van mijn gesprekken in postkantoren, banken, trams en andere nuttige instellingen ben ik in het algemeen met mijn voornemen in de eerste plaats Nederlands te spreken slecht gevaren.
Van de tien Brusselaars die ik op straat om de een of andere inlichting aanklampte bleken zeker negen slechts Frans te verstaan.
Begon ik bij de tiende om tijdverlies en vermoeienis te voorkomen in het Frans, dan ontmoette ik juist op dat ogenblik de Vlaming die mij mijn gebrek aan gevoel voor taalgemeenschap verweet.
Inmiddels heeft de Brusselse correspondent van Het Parool in een artikel over het taalvraagstuk in België deze ervaringen gestaafd: Brussel is verfranst en dat zal men hebben te aanvaarden.
J.H.B.