| |
| |
| |
Vreemde woorden in het Nederlands
U kent natuurlijk het bekoorlijke verhaal van Herodotus over de Egyptische koning die wilde achterhalen welke taal de oudste ter wereld was. De farao liet daartoe een pasgeboren kind in alle eenzaamheid, zonder omgeving van menselijke spraak, opvoeden en wachtte in spanning af welk woord het kind voor 't eerst zou zeggen. De koningin, een slimme Frygische, bakte haar man een vaderlandslievende poets. Ze liet in het diepste geheim een Frygische slaaf bij het kind komen; deze gaf het kind telkens brood te eten en zei daarbij zólang 't Frygische woord voor brood ‘bek’ dat het kind, als een hond die kwispelstaart, bij het zien van brood bek zeide, Toen de farao de resultaten van zijn experiment naging, moest hij vaststellen dat op Egyptische bodem de Frygische taal de oudste was...! De eerste taalkundige onderzoeker was op het probleem van het vreemde woord in zijn eigen land gestoten!
Misschien is u minder bekend dat een Antwerpenaar in de 16e eeuw dit voor de farao onverklaarbare woord gebruikt heeft als bewijs dat de Nederlandse taal... de oudste ter wereld was. Het was Johannes Goropius Becanus die in zijn wonderlijke boek Origenes Antverpianae dat oudste woordje bek - brood uitlegde als de stam van het werkwoord bakken. Dus.... Of Becanus zelfs zijn eigen naam in verband met deze ‘vondst’ heeft verzonnen, weet ik niet. Er zit nog een bijzonderheid aan deze merkwaardige taalijveraar: hij was namelijk - om in moderne termen te spreken - een Noord-Nederlandse arts, geboren in Hilvarenbeek, met een drukke praktijk in Antwerpen en gestorven in Maastricht. Men kan die tijd beschouwen als de ontdekking van de moedertaal. In alle Europese landen schudt men het Latijn van zich af en streeft men ernaar de moedertaal tot een schitterend instrument te maken voor de menselijke geest die in die jaren verrast staat voor een onafzienbaar nieuw veld, dat wij op onze latere landkaarten maar de gebrekkige naam van Renaissance hebben gegeven.
Er worden nieuwe woorden gesmeed, spraakkunsten en woordenboeken uitgegeven, ja de taalgeleerde gaat aan taalpolitiek doen. De eerste Spaanse grammatica van de grote geleerde Nebrija komt uit in 1492 - het jaar van de ontdekking van de nieuwe wereld - en hij schrijft erin dat het Spaans van de conquistadores, van de soldaten, zeelui, en missionarissen moet worden de companera del imperio de mee oprukkende en veroverende metgezel van het rijk!
We zijn nu een vier, vijfhonderd jaar later. Er is veel gebeurd, ook met die moedertalen. We zijn bezig met een tweede ontdekking van de moedertaal. Niet alleen de taalgeleerde schuift zich wat meer af van de teksten uit de vroegere jaren en wendt zich tot de levende gesproken taal van het ogenblik. Ook de leek gaat inzien hoe belangrijk het voor hem is dat hij dat instrument van de geest verzorgt. Immers, voor de tweede keer staan wij verrast voor een onafzienbaar nieuw veld dat wij nu op onze landkaarten nog niet met één naam kunnen noemen.
Het woord ‘moedertaal’ heeft een innige klank, het heeft iets vertrouwds, iets van de beslotenheid van het gezin waarin wij ons veilig voelen, waarmee anderen niets te maken hebben.
Maar misleiden wij ons zelf niet door wat romantisch te mijmeren over die haard waarbij wij op moeders schoot gevlijd liggen.
Dat gezin is zo besloten niet meer. De radio moet aan. De televisie moet aan. De vader moet naar een bespreking toe, de zoon moet zijn Franse onregelmatige werkwoorden leren, de dochter schrijft een Engelse brief aan haar penvriend in Rodesia.
En moeder zit alleen bij die haard. ‘Ze wordt wat oud’, zeggen we, ‘ze kan niet helemaal meer mee’. Ik weet niet wat u van mij verwacht. Een felle aanval op onze landgenoten omdat we zo graag geuren met een vreemd woord? Ik geloof dat voor ons noch de verdediging, noch de aanval op het ogenblik van belang zijn, eerder de oorzaken en de middelen ter verbetering.
Ons Nederlands is een mooie taal. Dit is een hoogst ònwetenschappelijke uiting, ik weet het. Een taal is een taal. Voor ons moet de moedertaal de mooiste en de beste taal zijn. Dat moet voor iedereen overigens zo zijn, ook voor een Griek, een Spanjaard en een Rus. Als dat niet zo is, dan klopt er iets niet. Voor het schriftelijk gebruik van die moedertaal kan een woordenboek ons uitstekende diensten bewijzen. Wij nemen voor ons bijv. Van Dale, Nieuw Handwoordenboek der Nederlandse taal en die bewondering, die liefde voor onze mooie taal kan bij ons afnemen, naarmate we langer bladeren en tot de ontdekking komen hoeveel, hoe ongelooflijk veel vreemde woorden in zo'n woordenboek der Nederlandse taal voorkomen. En een woordenboek is nog maar een woordenboek! Het vangt maar een gedeelte op. Hoeveel zouden er daarbuiten wel niet zijn? Gesteld dat we alleen maar zouden willen lezen en met was in onze oren door de sirenen-verlokkingen van bijv. de Haagse winkelstraten, de Passage, zouden willen lopen: we lezen op de winkelruiten.....
Hebt U dat wel eens gedaan? We kopen wat kranten. Ik verzeker u dat u met een rood potlood kunt gaan klaarzitten en dan moogt u zelfs de advertentiepagina's overslaan.
| |
Het vreemde naast het eigene
In uw gezelschap behoef ik niet de algemene beweegredenen uitvoerig te behandelen waarom een taalgebruiker van tijd tot tijd zijn toevlucht neemt tot een vreemd woord: hij omsluiert er onaangename dingen mee, arbeids reservisten is het nieuwste woord
| |
| |
voor werkelozen (het sluit aan bij een andere Nederlandse omschrijving voor iets onaangenaams: bestedingsbeperking voor armoede). Hij denkt er een betere schakering naast een synoniem mee te bereiken: lucide naast helder, hij vindt dat hij er iets kenmerkends voor een land in kan leggen: esprit voor Frankrijk, Gründlichkeit voor Duitsland, fair play voor Engeland, money-making voor Amerika, enz. Hij neemt mèt het vreemde ding het vreemde woord over: scooter, bulldozer.
Hij is vakspecialist en houdt zich aan zijn eigen internationale terminologie: het logaritme van de concentratie van H-ionen wordt berekend in gram-equivalenten. Hij vindt dat 't Nederlandse woord afgesleten is en zoekt naar iets nieuws: de scope van mijn research. Hij voelt dat 't vreemde een zekere standing weergeeft: de public relation officer. Hij trekt de koper van zijn artikel met een vreemde naam, gedachtig aan ‘wat je ver haalt, haal je lekker’; kantkoek is voortaan candystrips en stijfsel is crack-free. Een flesje met een of andere koele drank is niet alleen verfrissend maar vooral: non-filling. En nog vele, vele andere beweegredenen.
Kortom: hij wil iets anders dan anders. De muziekrecensent heeft 10 maal geschreven dat de solist met vaart speelde; nu schrijft hij dat hij met entrain speelde. Het verschijnsel gaat in sommige gebieden ook in golven van een paar jaren. De veel gebruikte vreemde woorden - succes, resultaat, theorie, ‘odeklonje’ - zijn al zo in klank en nu al in spelling zelf vernederlandst dat ze ook weer... Nederlands worden en op den duur tot op de draad verslijten. Vindt U ook niet dat ‘bijval oogsten’ méér betekent dan ‘succes hebben’? Een ander sociaal verschijnsel ernaast: er is een tijd geweest dat Ned. ouders hun kleine kinderen dure buitenlandse namen gaven: Engelse: Ronald, Reginald, Richard; Franse: Jean, Pierre, Louis.
De namen dalen uit de hoogte af naar alle mogelijke andere kringen en... de gewone namen keren terug, eerst bij de z.g. hogere kringen: zo oer-Hollands mogelijk: Dirk, Henk, Jaap, Gerrit of een tikje Fries erbij: Duko, Anne, Tjeert, Makko, Siebe.
Zo heeft de taalgebruiker het recht zich in zijn woordkeuze te laten leiden door eigen invallen, smaak, maar ook door massagewoonte, tijdsomstandigheden e.d. En wij moeten ons ervoor hoeden hem dat recht te ontzeggen, gesteld dan dat dit ontzeggen mogelijk zou zijn.
| |
Meer dan in andere talen?
Dit opnemen en afstoten van vreemde woorden is altijd zo geweest en overal. U kent de uitspraak van de Vooys: niet het vreemde woord is afkeurenswaardig, maar het motief om een vreemd woord te gebruiken kan afkeurenswaardig zijn. Slechts sterk geïsoleerde talen zijn totaal verstoken van leenwoorden. Ze komen in onze tijd uit de aard der zaak maar betrekkelijk weinig voor. Ik weet niet zeker of ‘kleine’ talen meer leenwoorden hebben dan grote talen, ik vermoed van wel, hoewel bijv. het Hongaars, met zijn voor Europeanen zo uitzonderlijke structuur, zo'n geweldige behoefte aan internationale woorden zou hebben en ze in werkelijkheid maar... heel weinig heeft.
Hoe dan ook, het behoeft wel geen twistpunt te worden als ik beweer dat het Nederlands een buitengewoon groot aantal vreemde woorden, bastaardwoorden als u wilt, internationale woorden in zich heeft opgenomen. Ik neem eenvoudig aan dat u het met me eens bent. Zelf weet ik althans in Europa geen gelijkwaardig voorbeeld van een andere taalgemeenschap te noemen.
Het valt me nooit méér op dan bij lessen Nederlands voor buitenlanders hoe wij - buiten alle noodzaak van internationaliteit, specialisatie, nuancering e.d. om - verkleefd zijn aan vreemde woorden voor doodgewone dingen: arriveren, succes, cadeau, etiket, conditie, feliciteren. Het zijn toen-barbarismen, zou een bekend modern taalkundige zeggen, wij voelen er weinig vreemds meer in: ze leveren de grootste moeilijkheden op als bijv. de Vlaming ABN wil gaan gebruiken, want vele van deze toenbarbarismen zijn voor hem nu-barbarismen waarvoor hij gewend is een goed, oud en vertrouwd Nederlands woord te nemen.
| |
Oorzaken
Veronderstellen we dat we het met elkaar erover eens zijn dat de Nederlanders méér dan andere taalgemeenschappen leenwoorden in hun taal hebben opgenomen, waarin ligt daarvan de oorzaak? Een antwoord mogen we niet ontwijken... Ik zelf zoek het in drie richtingen.
De Nederlandse cultuur is door zijn geografische en historische bepaaldheid open voor buitenlandse culturen. Wij zitten in een soort tochthuis, van minstens drie kanten komt de wind erin: in de 18e eeuw de Franse, in de 19e eeuw de Duitse, in de 20e eeuw de Engelse. Dat is een schone eigenschap. Het is ook de eigenschap die Huizinga aanzette tot zijn beroemde, nu wel dood geciteerde uitspraak: een overmatig purisme is een zonde tegen de cultuur. Ons volk behoort niet tot de grote taalgemeenschappen, vele nieuwe dingen en stromingen moesten wel van buiten komen en onze openheid - van de handel moesten wij leven - nam ze mèt de woorden gretig op. De sterkte van de buitenlandse beschavingen vindt u weerspiegeld in de leenwoorden van diverse tijdperken. Het is, in zekere andere zin, ook het lot van onze letterkunde.
De Nederlander lijdt, ook weer door een complex van historische en psychologische oorzaken, aan een drang tot deftigheid, tot gewichtigheid, aan prestigekramp. Zijn gedrag naar buiten (zijn ‘officiële’ taalgebruik) is niet in overeenstemming met de eenvoud van zijn ziel. U vindt dit ook in de geschreven uitingen van de eigen taal. We drukken ons op papier wat stroef, wat stijf en vormelijk uit. Uit angst een woord of een zin neer te schrijven die de ontspannen glimlach verraadt, uit angst ons fatsoen (ook al een vreemd woord!) te verliezen, klampen we ons vast aan een al te verouderde taal: u gelieve, niettemin, zulks, ook op ogenblikken waarop eigenlijk een spontaan, hartelijk woord onze voorkeur verdient. Zo vinden we dat het gewone Nederlandse woord alle gewichtigheid wegneemt en de ernst moet U tegemoet fronsen uit de vreemde woorden. Als u eens een redevoering van een ambtsaanvaarding van een pas benoemde hoogleraar bijwoont, liefst van een
| |
| |
jong vak dat zijn bestaansrecht aan de Universiteit pas heeft bewezen, tien tegen een dat u bestookt wordt met vreemde woorden, waarvan een groot gedeelte buiten het terrein der internationale terminologie ligt: adequaat, contemplatie, presentie, procédé, symbolisatie, semi-imaginaire existentie, een essentieel assortiment van formatieve aard, impliceren, usurpatie.
Een derde reden is: het gros van de Nederlanders voelt zijn taal als minderwaardig tegenover de grote Europese talen vooral het Frans. Ik weet wel dat deze stelling onbewijsbaar is, meer lijkt op een betwistbare veronderstelling dan op een slotsom van een redenering, meer weg heeft van een overdreven, teleurgestelde kritiek op eigen landgenoten dan op een weloverwogen objectief oordeel. Ik kan er evenwel niets aan doen: laat het dan maar onbewijsbaar, aanvechtbaar, overdreven en teleurgesteld zijn. Ik zou u een paar verschijnselen kunnen noemen, maar waarschijnlijk weet u nog betere voorbeelden dan ik.
| |
Minderwaardig?
Minderwaardig is een groot woord, ik schrik er zelf ook wel wat van, ik wil er mee zeggen dat zeer velen andere talen ‘beter’ vinden. Men moet, geloof ik, óók denken aan een cultuurhistorische verklaring. De Germaanse volken zijn nooit geheel zelfstandig in hun eigen taal cultureel ‘uitgegroeid’, ze zijn betrokken geweest bij het Romeinse imperium, ze zijn gekerstend, de kerk en de diplomatie, de letteren, de wetenschap hadden een Latijnse basis.
Er is verder voor de koude Noorderling met zijn minimum aan zon en zijn geslotenheid van karakter een romantische bekoring voor alles wat ‘van het Zuiden, Romaans’ is. Of ga ik nu teveel fantaseren? Wij houden van Italië, van Spanje, van Frankrijk.
Multatuli heeft een paar schone bladzijden gewijd aan de bevallige vrouwen van Arles. Het werk van Couperus is zonder het Romaanse Zuiden ondenkbaar. Zou er voor ons allen aan het Franse woord ook niet een soort sex-appeal (geslachtsroep) verbonden zijn? En zou het Engels Amerikaanse woord ons niet een gevoel van ruime, wereldwijze expansie geven dat wij in onze ‘benepen woorden van de knusse huiskamer’ missen: join the Navy and see the girls! Ziet u, dat is andere taal dan ‘heb je wel gehoord van de zilveren vloot...’
U kunt het ook in het woord verlegenheid zoeken. Ik verklaar er altijd maar mee de goedwillende Nederlandse dames (vooral dames) en heren die op de Brusselse stations in hun beste schoolfrans de conducteur aanspreken, en de vele Nederlandse toeristen in de Duitse en Oostenrijkse bergen die met hun mond vol tanden staan als een vriendelijke bebrilde Oberstudienrat hun mededeelt dat Holländisch doch eigentlich ein deutscher Dialekt is.
En nu we toch het terrein van de bewijsbare dingen verlaten hebben, nog even de volgende gedachte. Een Nederlands dichter heeft mij eens gezegd dat onze taal zich zo slecht leent voor het pathos, voor de barok. Onze taal heeft een gezellig karakter, onze taal is bloemrijk in het alledaagse, met onze taal kun je zo heerlijk beschrijvingen maken, je kunt er humoristisch mee zijn, ironisch, nuchter, maar geestdriftig, mystiek, hartstochtelijk, wijsgerig, nee dat kun je beter niet zijn in het Nederlands. De paar grote uitzonderingen in de lyrische litteratuur, beweerde hij, geven geen maatstaf. Mensen als Vondel en Boutens waren taalkunstenaars ondanks hun Nederlands. Een vreemde tegenspraak... Ik geef die dichter niet zo graag gelijk! Ik zelf ben geen dichter, maar i kvoel wel wat hij bedoelt. En als ik hem gelijk zou moeten geven, zou ik in zijn gedachten een van de oorzaken willen zien van de vlucht in het vreemde woord.
| |
Tegenmaatregelen
Is er iets tegenover te stellen, tegenover die drie richtingen waarin wij misschien de oorzaken moeten zoeken van de overmaat aan vreemde woorden in onze taal? Ik geloof het stellig.
De openheid van de Nederlander tegenover buitenlandse culturen is een groot goed. Wij zouden versmallen, verdorren achter een Chinese muur. Toch kunnen we op dit punt hier en daar wat eerlijker zijn. De ontwikkelde Nederlander verbeeldt zich graag dat hij de drie moderne talen goed verstaat en spreekt.
Het is wellicht beter in plaats van ontwikkelde... half-ontwikkelde te zetten. Wie weet is het beter twee moderne talen goed te kennen dan drie maar half. Op het gymnasium leeft het Latijn als een erfenis van de Middeleeuwen, het Grieks uit de Renaissance, het Frans uit de 18e, het Duits uit de 19e en het Engels uit de 20e eeuw. Er is steeds wat bijgekomen, nooit wat afgegaan. Op de H.B.S. worden de drie moderne talen geleerd. Nu worden zelfs officiële stemmen gehoord die pleiten voor een gedeeltelijke afschaffing van de leerplicht van één van die talen. Maar de openheid voor buitenlandse culturen, liever voor buitenlandse talen wordt een last, als we ons geen beperking kunnen opleggen; men kan nu eenmaal niet alles leren. Wellicht ziet men in de toekomst kans wat meer uren vrij te krijgen voor onderwijs in de moedertaal die op onze scholen een stiefmoedertaal is geworden.
We moeten leren langzamerhand over te gaan tot een natuurlijke geschreven taal. Natuurlijk is er in elke taal een zekere spanning tussen ‘wat je kunt zeggen’ en ‘wat je moet schrijven’.
Of die spanning natuurnoodzakelijk aan het leven van een taalgemeenschap verbonden is, durf ik niet met zekerheid te bevestigen. Wel, dat de scheiding tussen gesproken en geschreven taal in het Nederlands te sterk is. U kent een van de oorzaken daarvan: in de taalboekjes krijgt o.a. ‘de val van Antwerpen’ daar de schuld van. Hoe dan ook, als we de stijfheden in ons schriftelijk taalgebruik van ons weten af te schudden, zullen we minder onze toevlucht gaan nemen tot de schijndeftigheid van het vreemde woord, zal de journalist zich drie keer bedenken voor hij schrijft: de controverse die te dien opzichte deze problematiek regardeert.
Het zal heel moeilijk zijn dat ‘minderwaardigheidsgevoel’ van ‘de’ Nederlander tegenover zijn taal te vernietigen. Voor een gedeelte moeten we er ook nog onze schouders over ophalen. De puber kauwt graag een mondje Amerikaans en talloze volwassenen zijn in hun puberteit, op dit punt althans - begrijpt u mij goed! - blijven steken. We kunnen het jammer vinden, het betreuren, ons erover erge- | |
| |
ren dat de handel speculeert op deze pubermentaliteit en Happy New Year rondstuurt, alle cigaretten in 't Engels verspreidt, gewone of King Size; gaat u maar eens in een groot Nederlands warenhuis lopen. Het feit veranderen we toch niet. Wel kunnen we proberen het nationale zelfbewustzijn van deze pubers tussen de 15 en de 75 te verbeteren, daarmee zal hun gekke Engels vanzelf ophouden.
| |
Voorlichting nodig
Wat ik in heel deze beschouwing over richting en tegenrichting van het grootste belang acht, heb ik nog niet genoemd: de noodzaak van een voorlichting in zaken die onze taal betreffen.
‘Voorlichting’ is een modewoord, ik weet het, voor de oorlog had ‘voorlichting’ iets te maken met de pijnlijke vraag waar de kleine kindertjes vandaan kwamen... tegenwoordig zijn er allerlei bureaus en commissies en bladen en regeringspersonen en ministeries en verenigingen die de anderen in iets voorlichting geven; er is in Nederland een Contact-centrum (= vereniging), dat voorlichting geeft over de voorlichting.
Denk niet dat dit allemaal onzin is. Het tegendeel is waar. Het publiek dat in onze veeleisende tijd met zoveel uiteenlopende dingen te maken krijgt, moet inderdaad geholpen worden met inlichtingen en goede raad!
Als ik mij tot een tuinbouwdeskundige om voorlichting wend om te weten te komen met welk materiaal ik mijn aardbeiplanten in de winter moet bedekken om de schadelijke invloed van de vorst tegen te gaan, neem ik de raad van een vakman graag aan.
Wat weet ik meer van aardbeien dan dat ze moeten groeien tot ze rood en lekker zijn?
Anders in taalzaken. Ieder weet er wel iets van, want hij spreekt toch zelf die taal. En zo is er náást de geboorte en de dood - want ieder wordt geboren en ieder gaat dood - geen terrein waar zoveel bijgeloof en folklore bestaat als de taal.
Dat opruimen van die bijgelovigheden is een dankbare taak maar kan ook zeer ondankbaar zijn. Denkt u eens aan de hoon en de spot die een tijd lang in Nederland door de goegemeente over de zg. Nieuwe Spelling is uitgestort.
Ook bij het zo moeilijke kiezen tussen vreemde woorden en eigen woorden kan de taalvoorlichting en - schrikt u niet, het een roept het ander op - de taalpoliticus niet gemist worden.
Een paar voorbeelden:
Hij moet er, geloof ik, op aandringen dat de bastaardwoorden een zo Nederlands mogelijke spelling krijgen. Hij hoeft dat niet van vandaag op morgen klaar te krijgen maar hij moet in elk geval luid van de daken verkondigen dat een skoeter een scooter blijft ook al spel je het met sk en oe. Dat hij hier en daar te maken krijgt met een tere gevoelswaarde zelfs in de spelling:
charmant met sj? chique met sjiek?, kan hem alleen maar prikkelen zijn uiterste best te doen om naar eer en geweten zijn landgenoten een verantwoorde spelling aan te bieden.
Hij moet zijn landgenoot wat meer inzicht geven in het gebruik van het vreemde woord. Waarom is het er? Wat is ervan de waarde? In welke omstandigheden? Hij kan beginnen te zeggen dat puur theoretisch elk vreemd woord vertaald kan worden. Weinig mensen geloven dit. Ze komen met voorbeelden aanzetten waar u inderdaad even van staat te kijken. Maar u kunt u altijd redden met te zeggen
dat de vertaling de kans moet krijgen door het gebruik dezelfde betekenis te krijgen,
dat een vertaling niet altijd met één woord moet, en toch een vertaling blijft.
En om uw tegenstander naar de wanhoop te brengen, u kunt synthetische woorden voorstellen, naar open plekken zoeken. U weet natuurlijk dat een taal zuinig is met haar vormen: van de honderdduizenden mogelijke klankverbindingen wordt maar een klein gedeelte gebruikt. Welnu ‘scope’ is onvertaalbaar? goed, riem, raam, roem, ruim, rem, ram zijn bezet: laten we reem pakken! U voelt de grote bezwaren tegen deze werkwijze wel aan. Maar ik durf u er toch op te wijzen dat er gevallen zich zouden kunnen voordoen waarin de taalpoliticus een bescheiden gebruik van dit middel zou kunnen maken. Deze methode is wel eens bij woordenzoekende technische commissies ter sprake gebracht - technici die zo beu werden van al die samenstellingen: omzetterregeling, oppervlakte-verklikker, stijgsnelheidsmeterijkinstallatie - dat ze een dergelijk middel gerust eens wilden proberen.
| |
Vooroordelen
De taalvoorlichter moet talloze vóóroordelen wegnemen. Hij moet ongeveer aldus tegen een ‘ongelovige’ optreden. Goed, bulldozer is een vreemd woord dat jij niet zou willen vernederlandsen. Geen enkel Ned. woord kan dat uitdrukken volgens jou. Weet je wat bulldozer ‘eigenlijk’ betekent? Moet je eens opzoeken... heel interessant. In Zuid-Afrika noemen ze zo'n ding een olifantskraap - aardig woord hè? Maar wij leven niet in een land met zo'n spanning van tweetaligheid. Stel je eens voor dat Nederland in het begin van deze eeuw het woord ‘avion’ had overgenomen. Best mogelijk, auto, locomotief zijn er ook ingegaan. Stel je dan ineens voor dat ik op mijn eentje dat avion een naar woord zou vinden en dat ik ging zoeken: werktuig, vaartuig, voertuig, rijtuig - wel: vliegtuig. Zou je eerst niet daverend lachen om dat gekke woord: man, ‘vliegtuig’ dat drukt niet uit wat je in ‘avion’ zegt, gewoon a-vi-on!
| |
Vertalen
Misschien zit in een dergelijk gesprek een stukje demagogie, maar een politicus heeft dat kleine stukje volksmennerij toch wel nodig! Als men wil overgaan tot een vertaling van een aankomend nieuw vreemd woord, nog jonger dan een nu-barbarisme zelfs, dan moet men de eisen voor een geslaagde vernederlandsing voor ogen houden. Het woord moet
1. | zo vroeg mogelijk gevonden worden, |
| |
| |
2. | algemeen bekend gemaakt worden, |
3. | geen concurrentie betekenen van andere bekende vernederlandsingen, |
4. | kort zijn, |
5. | maar één betekenis hebben, |
6. | als het kan, dezelfde beginletter hebben als het vreemde woord, |
7. | Nederlands geschreven kunnen worden, |
8. | in het Ned. stelsel passen: vervoeging, afleiding enz. |
9. | door de pers, de betrokken wetenschap aanvaard worden. |
Ja, en wat dan nog? Aan een tafel kunnen tien mensen ernstig nadenken over een gewenste vertaling, meestal is het resultaat onbevredigend. Een van hen heeft een inval als hij 's morgens in bed nog even na ligt te luieren... Bij de rekenmachines, de digitale technieken, komt de input voor:
wat je er in stopt: het Engels is toch heus een bijzonder prettige taal: weinig uitgangen, korte woorden, het is duidelijk dat men zo graag een Engels woord behoudt. Input: Nederlands? Allerlei voorstellen, vrij abstracte, kleurloze woorden. Tot iemand, géén taalkundige, zegt: voer! Wat je 't beest te eten geeft. Of dit woord er door is, weet ik niet, ik vermoed van niet: er is namelijk ook nog een output. U ziet, de leek, de veel gesmade leek heeft net zo veel te zeggen, soms zelfs nog meer want de taalkundige wikt en weegt en de taalpoliticus weet soms helemaal niets meer.
De vraag die men ten aanzien van ons onderwerp vaak hoort: ‘in hoeverre zijn vreemde woorden aanvaardbaar’ is wat vreemd gesteld. Wat betekent dat ‘aanvaardbaar’? Voor wie? We doen er beter aan, ons de vragen voor te leggen:
1. Welke aanvaarde vreemde woorden zouden we kunnen vernederlandsen en waarom zouden we dit moeten doen?
2. Welke nieuwe vreemde woorden kunnen we aanvaarden en waarom?
3. Hoe kunnen we zowel bij de aanvaarde als bij de nog te aanvaarden vreemde woorden tussen Noord en Zuid een zekere eenheid bereiken en is dit altijd nodig? Vragen waarop niet een-twee-drie een antwoord te geven is. Wij kunnen zoveel regelen als we willen op papier, en in commissies, we moeten het volk echter meehebben. Om dat volk mee te krijgen moeten we het opvoeden, het voorlichten, het raad geven. Als rechtgeaarde politici moeten we daarbij niet te bescheiden zijn: als we tien dingen willen bereiken, moeten we er twintig vragen.
| |
De techniek
Het zou verkeerd zijn onze landgenoten alleen maar als de grote schuldigen, de grote zondebokken voor te stellen. Er zijn o.a. tekenen die de goede kant op wijzen.
Ik noem u eerst: het verwende kind van onze eeuw: de techniek. Niet alleen de C.T.T. heeft een taalzuiverend werk ondernomen dat zijn weerga niet heeft, maar ook allerlei normalisatiecommissies werken aan een nauwkeurige technische terminologie. De wetenschap van de kernenergie, de regeltechniek, de automatisering (om maar eens een paar nieuwe vakken te nemen) nemen heus niet alles zonder kritiek uit het Engels-Amerikaans over. Er is veel beleid voor nodig: de vakman is gehecht aan de woorden uit de originele vakliteratuur, nieuwe Nederlandse woorden kunnen verwarring brengen. Desondanks wordt er ernstig naar gezocht.
De laatste woorden zijn des te plezieriger omdat ze in een Ned. commissie zijn uitgezocht die een Belgisch ingenieur uit Mol tot haar leden telde. De Internationale Commissie voor Standaardizering heeft er in alle Europese landen op aangedrongen toch vooral internationale termen onvertaald te laten (dit komt neer op Engelse en Franse woorden aanvaarden), de Nederlandse normalisatiecommissie voor Terminologie nr. 96 heeft alle begrip voor dit verzoek: inderdaad is in onze wereld internationalisering van termen nodig, maar dat betekent niet dat zij niet woord voor woord zal overwegen of tenminste voor het dagelijkse, nationale gebruik geen vertaling, geen eigen woordschepping mogelijk is. Ik weet ook dat in de grote Ned. industrieën ongeveer hetzelfde wordt gedacht. Ik ken van sommige bedrijven aparte commissies voor Taalzorg. En nu kunt u wel honen, dat dit allemaal verloren tijd en weggegooid geld is, zeggen dat hier op dit gebied àlle remmen zijn losgelaten, kunt u beslist niet.
| |
De landbouw
Is Delft de broedplaats van de techniek, in Wageningen zetelt de Landbouwkundige Hogeschool. Meer nog wellicht dan in Delft is in Wageningen de noodzaak gevoeld Nederlandse woorden te hebben voor nieuwe landbouwkundige (= agrarische) begrippen. Veelvuldig immers moeten deze woorden worden doorgegeven aan boeren en tuinders.
Na de oorlog is in Wageningen gesticht een Studiekring voor het Taalgebruik in de Landbouw. Deze kring bemoeit zich o.a. met het probleem van de nieuwe vreemde woorden. Zelfs een internationaal woord als tractor begint nu te wijken voor het goede Nederlandse trekker.
Daarnaast moet ik noemen de voortreffelijke werkzaamheden van de afdeling Voorlichting van het Ministerie van Landbouw. In tienduizenden brievenbussen van gezinnen van boeren en tuinders glippen wekelijks, maandelijks de voorlichtingsbladen, de vouwbladen, de korte adviezen. Deze afdeling organiseert doorwrochte cursussen, telkens van drie dagen lang, waarin landbouwschrijvers, landbouwambtenaren en de boeren zelf terdege onderwijs en oefening krijgen in het gebruik van goed Nederlands: goed d.w.z. dat in het Nederlands het speciale onderwerp voor het speciale publiek volledig tot zijn recht komt. De opmerkingen van de boeren worden wel degelijk ter harte genomen. Ik herinner me een klacht van een boer, dat hij een bepaald artikel wel goed vond, maar niet inzag dat die vreemde titel ‘Perspectief’ er boven stond, terwijl daar toch heel gewoon vooruitzicht mee bedoeld was.
| |
| |
| |
Het bedrijfsleven
Klachten over slecht taalgebruik zijn in het bedrijfsleven in Nederland aan de orde van de dag. Er zijn veel oorzaken van dit slechte taalgebruik te noemen. Maar we moeten er toch tegenover stellen dat dit bedrijfsleven geregeld studiedagen organiseert om met de verantwoordelijke personen uit het onderwijs maatregelen ter verbetering te beramen. Ze zijn geweest in Vlaardingen, in Tilburg, in Arnhem en Nijmegen. Nu komt daar het probleem van de vreemde woorden wel niet direct ter sprake, maar gelooft u mij: beter taalgebruik houdt in meer smaak en meer beschaving ten opzichte van de vreemde woorden!
| |
Het buitenland
Of wij in onze cultuurverbreiding wat krachtiger de richting naar het buitenland zoeken, kan ik niet beoordelen. Ik weet daarvan te weinig. Wel weet ik dat van officiële zijde boekjes worden uitgegeven die een inleiding tot de Ned. letterkunde voor buitenlandse belangstellenden beogen te zijn. Er is zelfs een commissie die tot taak heeft tot vertaling en uitgave van letterkundige werken in het buitenland te prikkelen. Een uitstekend vertaler van moderne Ned. poëzie in het Frans, Dolf Verspoor, heeft onlangs de Nijhoffprijs gekregen. Dr. W. Thijs, uit Antwerpen, heeft kort geleden een voordracht gehouden over de Nederlandse cultuurpolitiek in het buitenland.
U weet natuurlijk dat er aan vrij veel buitenlandse hogescholen Nederlands wordt gegeven, in West-Duitsland reeds aan negen universiteiten. Van groot belang is ook het aanzien dat de Nederlandse taalkundigen in het buitenland genieten. Via hun werk, waarin uit de aard der zaak veel voorbeelden uit het Nederlands staan, stijgt ook het aanzien (prestige) van onze eigen taal. Ik weet wel dat er nog veel wensen zijn. Waarom wordt er in een publikatie van de Wereldtentoonstelling voor de Fransen gesproken van:
La Belgique connaît deux langues officielles, le français et le flamand? En in de Nederlandse uitgave: Er worden in België twee officiële talen gesproken, Nederlands (5.250 mil.) en Frans (3.750 miljoen)? Een Noordnederlander kan bij deze wederzijdse vertaling allerlei vragen stellen; o.a. bestaan er in het Frans geen telwoorden?
U weet wel dat er in Duitsland een wijd en zijd verbreide mening bestaat dat Holländisch eigenlijk Duits had moeten zijn, d.w.z. dat het een soort taal-per-ongeluk is, een soort platduits, dat een officieel karakter gekregen heeft. We behoeven ons daar nu niet bepaald druk om te maken, maar in een onbezonnen ogenblik kan men er toch wel eventjes kwaad om worden. Moeten we daar wat tegen doen? Het hele jaar door komen tienduizenden Duitsers de Nederlandse grenzen over om er koffie te kopen en in Scheveningen te zwemmen. Men zou haast in de verleiding komen om al deze lieden bij de grens een papier in de hand te drukken waarop staat dat die niederländische Sprache keine kindliche Mundart der hochdeutschen Sprache ist.
Wat heeft dit met vreemde woorden in het Nederlands te maken, zult u zich geërgerd afvragen, maar met vreemde woorden heeft nog veel meer te maken dan alleen maar een keuze tussen het een en het ander!
| |
‘Officiële’ taal
Ik geloof ook dat de ambtenaren, althans een gedeelte van hen, eerlijk hun best gaan doen, het voorbeeld te geven om goed Nederlands te schrijven. Ik kan niet anders dan in voorzichtige algemeenheden spreken. In cijfers uit te drukken is het aantal dat lid is van O.T.: van de Nederlandse gemeentebesturen is ruim een vierde lid van ons Genootschap en onder die ambtenaren wordt ons blad verspreid en - ik kan u dat verzekeren - gelezen.
Onze regering zelf heeft door geldelijke steun ons in staat gesteld ons werk breder aan te pakken. Wij kunnen haar niet dankbaar genoeg daarvoor zijn. Nu kunnen kniesoren wel beweren dat een Ned. departement er een chef van de afdeling research en documentatie op nahoudt, zij kunnen meesmuilen als in onze Eerste Kamer de minister een felle aanval te verduren krijgt van een hooggeleerde afgevaardigde die de taalverbastering en verknoeiing door het gebruik van vreemde woorden in departementale stukken hekelt, een feit blijft dat de regering op dit punt van goeden wil is. En dat is heel veel!
| |
Doe nou maar gewoon
En dan - wat wij zo liefdevol plegen uit te drukken - ‘het gewone volk’. Dit volk is zo gemeen dat het een kernachtig gezegde heeft voor ieder die wil opvallen: doe nou maar gewoon dan doe je al gek genoeg! Dit gewone volk staat voor 't merendeel beslist buiten de vreemde woorden. Mij overkomt het, na een wetenschappelijke vergadering waarin ik ben bestookt met secundair, teamwork, frequent, qua talis, überhaupt, Gestalt, dat die rauwe, platte, onvervalste stadstaal van de straat, de tram, het veerpontje, de broodjeswinkel, me als de schoonste verzen in de oren klinkt.
| |
Taalcentrale
In het begin had ik het over een nieuwe ontdekking van de moedertaal. U vindt die neiging tot een herwaardering van de eigen taal niet alleen in ons land. In Duitsland werkt de Sprachdienst. U zult daarover niet verwonderd zijn omdat U onze oosterburen al zo lang verwijt dat ze de gemakkelijke internationale woorden verduitsen: Telefon - Fernsprecher. Maar ook in dat land nemen de vreemde woorden hand over hand toe. En de Sprachdienst moet zich niet alleen verzetten tegen de drang der Fremdwörter maar ook tegen... al te ijverige, gründliche verduitsingen.
In Frankrijk is de Office du Vocabulaire Français opgericht. Duhamel is de voorzitter. Deze office verzet zich bijvoorbeeld tegen het nieuwe Franse woord: parking. En in Engeland? Kan in de Engelse taal een vreemd woord binnenkomen? Laat ik U iets
| |
| |
voorlezen uit de Manchester Guardian Weekly van 2 jan. 1958. Een bericht dat de oprichting van de Franse office bespreekt: It is too much, perhaps, to hope that an English society should arise to do the same service for our own language, which suffers from the same invasion of foreign bodies! (Het is misschien te veel te hopen dat een Engels Genootschap zal ontstaan dat dezelfde dienst bewijst aan onze taal die ook overspoeld wordt door vreemde woorden.)
En onze Nederlandse taalgemeenschap? Het is het ideaal van ons Genootschap mee te werken aan een gemeenschappelijke taalcentrale voor Noord en Zuid. Van zo'n lichaam zou een heilzame invloed kunnen uitgaan in allerlei netelige taalkwesties die het grote en het kleine publiek beroeren.
| |
Noord en Zuid
Er is een veelomvattend, zenuwslopend werk nodig om tot een ABN voor Noord en Zuid te komen. Dat werk bestaat niet uit congressen en feestmiddagen, maar uit een moeizame inspanning, soms zelfs over pietluttigheden. Er zijn mogelijkheden om tot elkaar te komen in het gebruik van vreemde woorden die aanvaardbaar zijn voor beide delen. Laten we ons vooral richten tot de grote middelen van de massacommunicatie. Zo is bijvoorbeeld nodig:
voortdurend overleg van de pers uit N. en Z., met of zonder behulp van taalkundigen: uitzoeken waar de wrijvingspunten zijn, praktische voorstellen doen: ophouden met elkaar uit te lachen of verwijten te doen.
Als ons tussen Noord en Zuid geen eenheid gelukt is in de vreemde woorden van vroegere jaren, laat ons die dan verwezenlijken voor de woorden die gaan komen en die wij toch niet zullen missen.
Het is een uitgebreid werkprogram, ik zei u al: het zal soms een zenuwslopende strijd worden om pietluttigheden, want bij weinig dingen voelt de mens zich zo in zijn eer aangetast als bij kritiek, op zijn bloedeigen, persoonlijk van moeder geleerde en aan de kinderen doorgegeven moerstaal.
En dat is alleen maar een sprekend bewijs ervan hoe wij met vezel en al met die moerstaal verbonden zijn. Vanuit die moedertaal wordt ons beeld van onszelf, van onze omgeving, ‘de dingen’ gevormd.
Ja ze bestaan in zekere zin alleen maar bij de gratie van de taal waarmee ik ze kan aanduiden. Het is daarom iets vanzelfsprekends als wij een vreemd woord een ‘indringer’ noemen.
Wij moeten ze aanvaarden en wij zullen ze aanvaarden, omdat wij die taal niet alleen als een onschatbaar nationaal bezit beschouwen, maar ook als een onmisbaar communicatiemiddel in de uitgebreide terreinen van ons leven.
Omdat wij in die eigen taal de mogelijkheid bezitten vreemde woorden op te nemen en te verwerken, is ze voor ons een echte levende taal en het echter levende communicatie-middel, niet par excellence, maar.... bij uitstek.
Drs. J. Veering
|
|