balanceerd en tegelijk ‘draufgängerisch’ het derde deel van Beethovens ‘Mondschein-sonate’ en zette alle remmen los in de Ballade opus 23 van Chopin, die een maximum aan gevoel en tegelijk de hoogst mogelijke hoeveelheid pathetiek kreeg en van het begin tot het eind een boeiende muzische aangelegenheid werd.
Ook het tweede gedeelte van het programma: ‘Pour le Piano’ van Debussy en de ‘Valses nobles et sentimentales’ plus ‘Ondine’ van Ravel, kregen een vertolking die naar orthodoxe maatstaven gemeten, minstens aanvechtbaar waren, maar het bleek dat deze pianiste in wezen zó groot is, dat men wetten die men voor anderen stelt, wetten op het terrein van tempo, ritmiek, agogiek en kleurengamma, op haar doodeenvoudig vergeet toe te passen. Zij heeft in alles het overrompelende van een zuidelijke vrouw, zij heeft een ietwat barokke zin voor klankenkleuren in ieder stuk, zij spreekt ook op het klavier graag superlatieven en alles aan haar is even zuidelijk tot op het onbeheerste toe.
Een best brok proza, flink van stilistiek en ruig van barok, geraffineerd to-the-point. Dat hadden we zelf ook willen zeggen met ons fan-tas-tisch. In hetzelfde avondblad troffen we aan een speelse gedachte van Hendrik Hagenaar (Mr. Elias). Hij geeft een aardig lesje over sociale taalkringen:
Wat gaat het u aan of de prinses huwt (prinsessen trouwen nimmer, zij huwen; zij hebben ook nooit een man, maar altijd een echtgenoot en als zij groeten, doen zij dat - geheel anders dan u of ik - bij uitsluiting minzaam; evenmin bewonen zij kamers, doch vertrekken; zij dragen geen jurk, doch een kleed en zij praten nóóit met iemand, want zij onderhouden zich) - ik herhaal: wat gaat het u aan of prinses Margaretha huwt met die Engelse lord?