Verboden of niet?
In het artikel ‘Défense de parler flamand’ in het nummer van september staat: ‘De hardste maatregel is de wet van 31 januari 1951. Deze verbiedt het onderwijs in het Nederlands’. Achteraf spijt het ons dat wij deze zin zo geformuleerd hebben. De datum is namelijk fout, de drie moet een één zijn, dus 11 januari. Doch dit zou men een onbetekenende drukfout kunnen noemen. Veel erger is het dat, wanneer men de moeite neemt deze wet op te zoeken en te lezen, men tot zijn schrik in artikel 1 leest: De conseil supérieur de l'éducation nationale wordt belast de middelen na te gaan ter begunstiging van de studie der lokale talen en dialecten in de gebieden waar deze in gebruik zijn. Men zou, op dit punt gekomen, zich gerechtigd kunnen voelen het artikel van O.T. in september naar de prullemand te verwijzen.
Wij kunnen u dat uiteraard niet verbieden, maar wij moeten u wel verzoeken daarmee niet te vlug te zijn. In de wet is wel het Baskisch enz. genoemd, maar niet het Nederlands. Nu kan men hiertegen opwerpen dat Frans-Vlaams ook geen Nederlands is, doch voordat men dit doet, behoort men enig inzicht te hebben in de verhouding dialect-verkeerstaal. Het Frans-Vlaams is niet alleen een oeroud Nederlands dialect, het is bovendien sterk verwant met Hollandse dialecten: het zegt bijvoorbeeld je en niet ge of gij. De bevolking noemt haar dialect Vlamsj. Vrijwel geen enkele Frans-Vlaming kan de Nederlandse verkeerstaal spreken. Ook in Nederland leren de kinderen in de provincies pas op school het Algemeen Beschaafd Nederlands. Zo zouden ook grote delen van Frankrijk geen Frans verstaan maar alleen hun eigen dialect, als de Lagere School hun geen Frans leerde. Dat is de normale toestand in bijna ieder taalgebied. Een Vlaamse taal bestaat er niet, ook al is die zegswijze heel gebruikelijk. Alle Vlaamse dialecten zijn dialecten van het Nederlands. Als alles uit taalkundig oogpunt goed zou zijn, zou voor de kinderen die Vlamsj thuis geleerd hebben, op school het hele Lagere Onderwijs in het Nederlands gegeven moeten worden. Dat dit niet zo gegeven wordt, staat muurvast, ondanks de wet van 11 januari 1951, die trouwens alleen maar spreekt van één fakultatief uur in de week.
Over het bewuste artikel van O.T., dat in enige Nederlandse dagbladen ter sprake is gekomen, nog het volgende:
1. In de zomer van dit jaar hebben twee leden van O.T., een Belg en een Nederlander, een onderzoekingstocht ondernomen in Frans-Vlaanderen. Gedeelten uit hun verslag zijn in het artikel vermeld.
2. Op de Frans-Vlaamse cultuurdag in Waregem op 3 september j.l. hebben wij gesproken met verschillende Frans-Vlamingen die ons de taaltoestanden in hun gebied hebben geschetst, zoals in het artikel is uiteengezet.
3. Dat de wet van 11 januari 1951 werkelijk wordt opgevat als een middel om het Vlaamse dialect en daarmee het Nederlands uit te sluiten blijkt o.a. uit:
a. een artikel in het Belgische tijdschrift Autotoerist (Frans-Vlaanderennummer), 16 maart 1953, 6e jrg. nr. 6, blz. 306. Een klein citaat: ‘De hatelijke uitsluiting van het Vlaams door de wet van 11 jan. 1951 - de schreeuwende ongerechtigheid het Nederlands alléén te verbannen’;
b. een artikel in het Belgische tijdschrift De Belleman (orgaan van het Davidsfonds) 24e jrg., nr. 3, blz. 50. Een artikel van Prof. Celen. Een foto van de kinderspeelplaats in het Frans-Vlaamse dorpje Berten: een muur waarop in koeien van letters: défense de parler flamand. Een klein