Onze Taal. Jaargang 26
(1957)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdDe volgorde van de woorden in de zinHet artikel in juni over de Hongaren heeft velerlei reacties gewekt. In het algemeen is de bedoeling wel tot haar recht gekomen: te laten zien ‘dat het ook anders kan’, dat de verschijnselen die voor ons de gewoonste zaak van de wereld zijn, voor een buitenstaander een onoverzichtelijk geheel betekenen waarin niet de geringste regelmaat is te ontdekken. Eén vraag is ons bijzonder opgevallen. (A.S.) ‘Tsjech van geboorte, ben ik reeds sedert jaren Nederlander. De taal biedt niet veel moeilijkheden meer. Eén ding is mij evenwel onduidelijk (hoewel ik er geen last meer mee heb): hoe is de regel van de woordschikking in de zin? Is er niet een regel te geven zoals die in Franse en Engelse spraakkunsten bestaat? In Ned. schoolspraakkunsten vind ik over dit voor een buitenlander grote probleem niet veel.’ Dat in onze schoolspraakkunsten weinig aandacht aan de volgorde van de woorden wordt besteedt, behoeft geen verwondering te wekken: onze kinderen weten toch wel hoe het moet. Onze schoolspraakkunsten zijn mengsels van vorm- en stijlleer en gaan meestal maar niet of weinig in op de zinsleer. Een eenvoudige regel is niet te geven. Men moet zich ook niet voorstellen dat de Franse of Engelse spraakkunst te dien opzichte eenvoudig is: wat wij ervan te leren hebben gehad, is niet meer dan een aftreksel van een allernoodzakelijkst uittreksel. Om de zaak zo kort mogelijk te behandelen geven wij weer wat Dr. B. v.d. Berg in zin spraakkunstGa naar voetnoot1) over de volgorde van de woorden schrijft. Hij gaat uit van het begrip ‘omsluiting’. Bedoeld zijn twee polen van een vaste combinatie waarvan de delen elkaar aanvullen. Bijv. de grote stad: de -stad is de omsluiting; de stad mooie is onmogelijk. Wij moeten uitgaan van neutrale taal, dus taaluitingen die niet aan bijzondere expressiviteit (bijv. nadruk, emotie, dichterlijke zegging) onderhevig zijn. Het Nederlands kent de volgende omsluitingen.
In dit schema zijn natuurlijk ook varianten aan te brengen, bijv. ‘de aan de rivier stad’ is onmogelijk, ‘de auto waarmee’ is wel mogelijk, maar om het principe van de Nederlandse zinsbouw weer te geven is het goed bruikbaar. U kunt opmerken dat het eerste deel altijd een aanvulling nodig heeft: hij is vanmorgen helaas - nu wat dan? - hij is vanmorgen helaas ziek (of gekomen). De woorden vanmorgen en helaas zijn toevoegingen. Het schema is dus voor een gewone zin met onderwerp en werkwoord:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De toevoegingen zijn ook weer onderworpen aan een bepaalde volgorde, doch wij gaan hierop nu niet verder in. Zo heeft ook het meewerkend voorwerp een bepaalde plaats en ook het wederkerend voornaamwoord. Het laatste bijv. staat in een hoofdzin direct achter de persoonsvorm: hij begaf zich onverwijld naar huis. Het spreekt vanzelf dat met deze regel van ‘toevoeging vóór aanvulling’ in de verste verte nog niet het onderwerp van de volgorde der woorden is uitgeput. Er moeten nog veel onderzoekingen gedaan worden om dit probleem geheel tot klaarheid te brengen. Boeiend is het schaakspel met de woorden wel. Neem eens een zin als: hij wil vandaag natuurlijk niet de hele dag in zijn eentje op zijn grootmoeder zitten wachten. Zes toevoegingen voor één aanvulling. Rangschik naar hartelust voor, achter, in het midden.. en probeer dan eens een regel op te stellen die zo gemakkelijk is als de regels van de Franse en Engelse schoolspraakkunsten. |
|