als zelfstandig naamwoord optreden: de gewonde, de gevangene, de gedode, de beklaagde, de verdachte, het gehoorde, het geziene, het gevraagde, het gevondene. De moeilijkheid is de plaats van ‘in artikel zoveel’.
Nu staat in onze taal de zg. attributieve bijvoeglijke bepaling vóór het zelfstandig naamwoord, behalve als die bestaat uit een voorzetselbepaling of een woord dat in dezelfde vorm ook als bijwoord optreedt, of eenvoudiger gezegd: het is: het mooie huis, de nieuwe straat, máár: het huis daar en de straat naar het plein. Een eigenaardigheid is dat men een heel enkele keer wel om een of andere reden, bijvoorbeeld uit een litterair motief, het bijvoeglijk naamwoord er achter kan zetten: de regen, zacht en mild, verfriste ons, maar dat men nooit ter wille van expressiviteit de andere bijvoeglijke bepalingen ervoor kan zetten, dus nooit: het daar huis, de naar het plein straat.
De vormen met het deelwoord (het gehoorde, het bepaalde, de gewonde, de beklaagde) hebben een tweeledig karakter: ze hebben iets van een werkwoord en iets van een zelfstandig naamwoord, m.a.w. de voorzetselbepalingen kunnen er ook voor: ‘wat in artikel zoveel bepaald is’ wordt ‘het in artikel zoveel bepaalde’. Daarnaast is de mogelijkheid de constructie van het-huis-op-de-hoek toe te passen, dus: het bepaalde in artikel zoveel. Van ‘enig juiste’ kan er met de beste wil van de wereld niet gesproken worden. Alleen kan men beweren dat een korte bepaling meestal ervóór komt: ‘het gehoorde daar’ klinkt onnatuurlijk tegenover ‘het daar gehoorde’. Wordt de bepaling langer en daarmee de afstand tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord vrij groot, dan kiest men de plaatsing erachter of maakt een andere constructie: ‘het in Baarn gehoorde’ gaat nog, maar ‘het tijdens de feestdagen van het vorige jaar in Baarn door zovele congressisten gehoorde’ moge formeel juist zijn, lelijk blijft het. De plaatsing erachter maakt de woordgroep niet mooier.
De vraag van K.v.A. roept eigenlijk om een uitgebreid artikel. Wij wijzen nog even op twee verschijnselen bij deze constructie. Een bepaling met ‘door’ die de handelende persoon aanduidt, gaat slechts ervoor daar juist door deze bepaling het werkwoordelijke karakter de nadruk krijgt, m.a.w. ‘het gekochte in de Bijenkorf viel tegen’ is goed, maar ‘het gekochte door de man viel tegen’ is onmogelijk. Het moet zijn ‘het door de man gekochte’. En tenslotte: hoe minder werkwoordelijk, des te minder ervoor. Vooral de groep met ‘de’, namen voor personen, staat verder af van het werkwoordsidee. ‘De op de bank beklaagde, de in Scheveningen gevangene’ is onmogelijk, of het moest zijn dat u iemand bedoelde die op de bank beklaagd wordt. ‘Het op straat gevondene’ is goed, maar als het werkwoordelijke karakter totaal verdwenen is, kan men de plaatsing ervoor niet meer aanvaarden, bijv.: het op bladzijde 20 gegeven, het op mijn bord gehakt. Een ‘in de pan gehakte’ is wat anders. Dat ‘andere’ moet u zelf nog eens zoeken in: de in Waterloo gewonde - de gewonde in Waterloo, het in Amsterdam gekochte - het gekochte in Amsterdam. Dan staat misschien dit veel te lange en saaie verhaal weer op losse schroeven.