Onze Taal. Jaargang 26
(1957)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||
[Nummer 3] | |||||||||||||
Netjes in een rijtjeEen dode taal heeft toch eigenlijk heel wat voordelen. Je weet waar je je aan te houden hebt. Er valt niet veel meer te piekeren als de Latijnse spraakkunst ons een kant-en-klaar rijtje opdist: qui-cuius-cui-quem. Zijn eenmaal de naamval, de persoon, het geslacht, het getal bepaald, dan is de keuze onfeilbaar. Schoolkinderen mogen zuchten over zo'n rijtje, hun geheugen is echter nog jong en sterk. Een vreemde taal laat evenmin veel ruimte voor twijfels, althans de papieren spraakkunst van de vreemde taal. Een derde naamval meervoud van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon is in het Duits ‘ihnen’. Het zit in een rijtje. De rijtjes in de schoolboeken staan er zo duidelijk, ze zijn vet gedrukt en omlijst. Zijn we gezegend met een goed ‘lokaal’ geheugen, dan kunnen we vijftig jaar later, als we twijfelen aan de voet van de Mont Blanc of we ‘je les ai dit’ dan wel ‘je leur ai dit’ moeten zeggen, bladzijde zoveel van ons verrafelde boek weer voor ons zien: daar stond het dik omrande rijtje: me-te-le-lui.. De papieren rijtjes geven vastheid. Ze zijn, zou een opgewonden redenaar kunnen zeggen, de veilige reddingsboei in een wilde zee van taalonzekerheden. Geef ons rijtjes, lezen wij in brieven van mensen die willen weten hoe het ‘eigenlijk’ moet. Ik vergis me niet in het Engels, niet in het Duits, niet in het Frans, maar van mijn bloedeigen moedertaal kan ik een prijsvraag maken die niemand kan oplossen. Ik hoor ‘z'n eigen’, ik schrijf ‘zich’; ik hoor ‘wie z'n, die z'n’, ik schrijf ‘wiens, diens’. Hoe zit het met ‘hij-zij-ze-ie-'r-d'r’? Kunnen we ‘welk, welke, welks, welker’ nog gebruiken? Is ‘de voorstellen van welker aanneming het afhing’ beter of slechter dan ‘de voorstellen van de aanneming waarvan het afhing’? Moet ‘die’ na personen en ‘welke’ na zaken? Hoe staat het met ‘u, ulieden, u allen, uw aller, gij, ge’? ‘Jullie’ is goed Nederlands, maar waarom dan niet ook ‘hullie, zullie’ of zelfs ‘hunnie’ dat ik toch wel eens ook van beschaafde sprekers hoor? ‘De belastingen van 1956 blijven onveranderd, de nieuwe bepaling geldt.... niet’. Ja, wat moet daar op die.... komen? Hun, hen, haar, ze, deze, die? Het is wat simpel te denken dat een rijtje een antwoord geeft op alle vragen in taalgebruik. Ook in de vreemde talen, waarin alles zo prachtig ‘panklaar’ gereed ligt, zijn er onzekerheden, weifelingen, speciale gevallen, stilistische en historische verschillen. Ze staan alleen zelden onder het rijtje gedrukt, op zijn hoogst staan er een stuk of wat uitzonderingen die - naar ons van kindsbeen af wordt ingeprent - de regel bevestigen. Niettemin zou het struisvogelpolitiek zijn te ontkennen dat wij vooral voor het voornaamwoordelijk gebruik in onze taal geen duidelijke rijtjes zouden nodig hebben. Indien alles zo duidelijk was als bijvoorbeeld de vervoeging van ‘hebben’ en ‘zijn’, waarom zou dan de spellingcommissie opdracht gekregen hebben regels vast te stellen voor dit gebruik? Het spreekt vanzelf dat niet alle moeilijkheden in één artikel kunnen worden behandeld. Op een van de onzekerheden willen we deze maand ingaan. Wij hebben namelijk beloofd terug te komen op de kwestie hen/hun. Zelf hebben we inmiddels als omschrijving van ‘hunner’ aangegeven ‘van hun’ om daarmee de bekende verbinding ‘hun (u, ons) aller belangstelling’ te verklaren. Met ‘van hun’ is opzettelijk gezondigd tegen de regel; men mag dit niet op één lijn stellen met de volksuitdrukking ‘van zijn’; ‘hun’ is wel degelijk een persoonlijk voornaamwoord. De regel is natuurlijk bekend: ‘hun’ is het meewerkend voorwerp: wij sturen hun een pakje; ‘hen’ is | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
het lijdend voorwerp en de vorm na een voorzetsel: wij zagen hen en gingen met hen mee. Maar nu de praktijk! Spraakkunsten geven aan dat dit verschil hen/hun in de schrijftaal wordt toegepast. Zoek maar eens in moderne romans.. Deirde en de zonen van Usnach van A. Roland Holst: ‘..en elken avond was hen de duisternis vervuld van onheil.’ In een van de Sprookjes van Godfried Bomans, De Vloek, komt in het begin voor: ‘..bovendien zult gij hun die u kwaad doen, vergeven’ en in hetzelfde verhaal een bladzijde verder: ‘..bovendien zult gij hen die u kwaad doen, vergeven.’ Opmerkelijk is een plaats uit Peelwerkers van Coolen, die immers volkstaal geeft: ‘Moeder bindt ze den wollen das enen keer of drie rontelom hunnen hals, ze doet hen hun wanten aan.’ Zou een Brabander het laatste stuk werkelijk zo zeggen? De onlangs verschenen roman van Hella Haasse, De Ingewijden, vertoont herhaaldelijk ontsporingen op dit punt: ‘de grootsheid en naaktheid van het landschap gaven hen een onbehagelijk gevoel’ (blz. 11), ‘..het was hen een raadsel’ (blz. 20), ‘Die aandacht geldt niet alleen haar moeder, maar hen allen’ (blz. 28), ‘..soldaten en politie zaten hen op de hielen, spionnen loerden in alle dorpen; als zij gegrepen werden, wachtte hen de doodstraf’. Men kan toch niet boudweg beweren dat Roland Holst, Bomans, Coolen of Hella Haasse geen goed Nederlands kunnen schrijven? Het verschil hen/hun leeft niet in de gesproken taal en dat is geen wonder, want de vorm ‘hen’ is in de renaissance opzettelijk ingevoerd. ‘Hen’ na een voorzetsel is voorgeschreven in de negentiende eeuw door Weiland die zijn officiële spraakkunst naar Duits model inrichtte. Vele schrijvers - en niet de slechtste! - weten met hen/hun geen raad. Men vindt zeer weinig gedrukt ‘hun’ in plaats van ‘hen’: ik zie hun, maar wel treft men aan ‘hen’ in plaats van ‘hun’, getuige de aanhalingen hierboven. Zou het een vorm van hypercorrectie zijn? In de angst voor ‘hun’ uit de gesproken taal komt ‘hen’ op de verkeerde plaats! De zin van Coolen geeft ‘ze’. Wanneer we om ons heen de beschaafde omgangstaal van de Noordnederlanders horen, dan moeten we vaststellen dat ‘hen’ zo goed als niet voorkomt en ‘hun’... maar weinig gebruikelijk is. In onze gesprekken is het ‘ze’: ik heb ze (hen) gisteren weer gezien, die jongens; ik moet ze (hun) nog eten geven, die kippen van me. Voorzetselverbindingen met ‘ze’ komen veel minder voor maar zijn beslist niet onmogelijk. Wordt er bijvoorbeeld over mensen gesproken dan kan een zin als ‘we hebben nog vanochtend met ze gesproken’ gehoord worden. De klemtoon kan ‘ze’ niet hebben; in geval van sterke nadruk is ‘hun’ gebruikelijk: zonder hun gaan we niet uit. Over het gebruik in het zuiden kunnen wij niet oordelen. Het Algemeen Beschaafd is daar veelal sterk op de geschreven taal georiënteerd. Verwonderlijk is het dus helemaal niet dat Zuidnederlanders die Algemeen Beschaafd spreken veel beter de hen/hun-regel toepassen dan wij. Met opzet hebben we nog het gebruik van ‘haar’ voor het vrouwelijk meervoud onbesproken gelaten: een enkele keer komt men het in zeer vormelijke taal wel tegen, maar het kan nu toch wel als geheel afgesleten worden beschouwd. Over vrouwen sprekende (of schrijvende) zegt men niet ‘zij sturen haar een brief’ maar ‘zij sturen hun een brief’Ga naar voetnoot1). Een rare taal, dat Nederlands! hebben wij eens een buitenlander horen verzuchten die zijn weg zocht in de doolhof van onze voornaamwoorden. Inderdaad, men moet eens een tijd lang les in het Nederlands gegeven hebben aan een buitenlander, om in te zien hoe moeilijk het is, een eenvoudige regel voor de gewone beschaafde taalpraktijk op te stellen die een Engelsman met zijn eenvoudige ‘them’, een Duitser en Fransman met hun gemakkelijke ‘ihnen-sie’ en ‘leur-les’ de weg wijst. Een Engelsman heeft ons eens eerlijk bekend dat voor hem de volgende regel uit zijn Nederlandse spraakkunst onleerbaar was. Hun and hen refer to male persons only, hen is used for the direct object and after prepositions. Hun is used for the indirect object. Hen is rarely heard in natural speech, but it has its uses in writing. Haar (plural) refers to female persons in formal speech only. Ze refers to things in the plural, but is also the usual pronoun for all persons in the natural speech.Ga naar voetnoot2) Hij wees ons op de zonderlinge tegenspraak van die regel met zijn only en but. Nu is het natuurlijk de zaak van de Engelsman wijs te worden uit onze voornaamwoorden, evenals het onze zaak is wijs te worden uit de kronkels van shall-will en should-would, maar dat neemt niet weg dat wij wat meer orde zouden kunnen aanbrengen in het gebruik van de voornaamwoorden, om bijvoorbeeld fouten zoals wij die in het begin van dit artikel in enige moderne boeken hebben gesignaleerd, te vermijden. Er is wel eens voorgesteld het woordje ‘hen’ geheel uit onze taal te bannen. Dit lijkt ons onverstandig; men kan immers niet beweren dat het in het geheel niet leeft. Er zullen zeker mensen zijn die het ook in hun gesproken taal kennen; in de geschreven taal vervult het onmiskenbaar zijn dienst, met name in voorzetselverbindingen. De Woordenlijst wijst er terecht op dat in een zin als ‘voor hen die vielen’ aan het woord een zekere stilistische waarde niet ontzegd kon worden. Schrijven en praten is nu eenmaal niet hetzelfde. ‘Hen’ moge een papieren maaksel uit de | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
renaissance-spraakkunst zijn, het heeft toch levenskracht getoond, in tegenstelling bijvoorbeeld tot een kunstmatig verschil in het enkelvoud hum/hem, dat door Hooft werd voorgesteld. Over de verhouding tussen gesproken en geschreven taal is in ons blad reeds menigmaal gesproken. De gesproken taal is de geschreven taal altijd vooruit. Niemand behoeft ons er van te verdenken dat wij uitgaan van het principe ‘schrijf zoals je spreekt’, maar uit ons respect tegenover traditionele verschillen in de geschreven taal volgt nog niet dat wij een spraakkunst wensen die gehaald is uit het proza van honderd jaar geleden. Onze ervaring leert ons dat vele moderne mensen die zich oprecht beijveren om goed en zuiver Nederlands te schrijven en zich daarvoor ook willen inspannen, worden afgeschrikt door regels die te ver van de bestaande toestand verwijderd zijn. Als het dan zo ouderwets is, zeggen ze, doen we liever waar we zelf zin in hebben. Deze grote goedwillende en belangstellende menigte moet ervan overtuigd worden dat respect voor de traditionele spraakkunst en modern beschaafd taalgebruik elkaar niet behoeven uit te sluiten. Zonder dat wij het verschil hen/hun willen ontkennen, nemen wij met volle instemming de opmerking over uit de Woordenlijst, die de volgende zinnen voor zuid en noord eenvoudig als on-Nederlands brandmerkt: je hebt stoelen genoeg, als je hen maar netjes op een rijtje zet. De raamkozijnen zijn erg verveloos; je moet hun maar eens een opknappertje gevenGa naar voetnoot3). Degenen die bij hun schrijven moeite hebben met de keuze tussen hen/hun/haar/ze, geven wij de volgende raad:
|
|