niet een witte kiel maar een man die een witte kiel draagt; een dikbuik is de dikke man en niet de dikke buik zelve; zo ook: kaalkop, kroeskop, een familienaam als Korthals, een naam uit een kinderverhaal als Vader Langjas. Dergelijke meestal grappige namen hebben vanouds een onverbogen eerste deel. Roodkapje als vertaling van Rotkäppchen is daarom niet alleen volgens 2 (zij draagt een rood kapje) maar vooral om de bezit aanduidende betekenis hiervan goed: haar kapje heet niet zo, maar het arme kindje zelf! We hebben eens een beeldschoon meisje met blauwe ogen horen noemen: een lief blauwoogje.. Is het U duidelijk waar in dit woord de klemtoon gevallen zal zijn? Met een verkeerde klemtoon is het met haar bekoorlijkheid voorlopig uit!
4. Ons taalgevoel laat ook gerust samenstellingen toe die hun ontstaan te danken hebben aan een bijwoord en een werkwoord: hij slaapt lang en is dus een langslaper, hij loopt hard en is dus een hardloper. Ongetwijfeld kunt U hiervan zonder veel moeite een rijtje maken: mooiprater, dikdoener, dwarskijker, laatkomer.
5. Tenslotte zijn er de soms al eeuwenoude, in onze taal opgenomen vertalingen. Uit het Frans: grand-livre, belle-soeur werden grootboek, schoonzuster. Zo ook: grootvader, grootmoeder, kleinzoon, zelfs vroedvrouw (sage-femme) dat vroeger vroedevrouwe was. Uit het Engels: commonplace werd gemeenplaats. Zo ook: blauwkous, vrijmetselaar, stilleven, vrijhandel. Bij de Engelse vertalingen is het helemaal niet onmogelijk dat sommige ervan via het Duits bij ons beland zijn: Gemeinplatz, Stilleben.
Men ziet hoe onvoorzichtig het is, te beweren dat elke samenstelling van het type nieuwbouw absoluut in strijd is met het Nederlands en dus verwerpelijk. We kunnen niet ontkennen dat ontleningen aan het Duits als hoogoven, privaatdocent en groothandel er als koek in gegaan zijn. Dit kan toch niet zo maar een gril van een luiaard zijn die weigerde naar een goede vertaling te zoeken. Er moeten toch redenen zijn die verklaren waarom dit soort ontleningen zo lang leeft en waarom de strijd ertegen zo moeilijk is. Men moet zijn tegenstander niet alleen bestrijden maar eerst en vooral ook goed kennen.
Een vertaling vindt ondersteuning in de bestaande typen. Leerzaam is in dit hoofdstuk van de taalzuivering het lelijke woord grootstad. We vinden het een lelijk germanisme voor grote stad, wereldstad, maar hoe komt het dat zo'n woord opduikt en dat een vorming als ‘vroeggeboort’ gelukkig geen kans heeft? Toch niet alleen omdat we vanouds voor Frühgeburt het goede ‘miskraam’ bezitten. Er zijn wel meer oude woorden verdwenen voor ontleningen. Bekijken we eens andere woorden met groot-. In ouder Nederlands kennen we eveneens samenstellingen met groot: grootevel (beroerte) zelfs met een onverbogen bijv. naamw.: grootvrouwe (grootmoeder). Het kan voorkomen uit een isolering in een zin: hij is een groot meester, dus een grootmeester. We kennen een soort van vleermuis ‘een grootoor’ (zie nr. 3), vertalingen als ‘grootvader’. Is het zo'n wonder dat ‘grootstad’ in dit geheel past? Woordvormingen beïnvloeden elkaar nu eenmaal: woorden kunnen gevormd worden naar analogie van andere woorden. In groothandel heeft ‘groot’ al iets bijwoordelijks; het is geen ‘grote handel’ maar een ‘handel in het groot’ die zelfs zeer klein kan zijn. ‘Grootspraak’ hangt samen met ‘groot spreken’, ook daarin is groot- dus eerder bijwoordelijk dan bijvoeglijk. Het ene woord sleept het andere mee: grootkruis, grootzegel, groothandelaar, grootbedrijf.
Er is nog een tweede reden. Een groot meester is nog geen grootmeester, een edel man nog geen edelman. Een samenstelling krijgt een geheel apart karakter, kenbaar door klemtoon, spelling (dit behoeft niet altijd) en vooral betekenis. De moderne samenleving heeft nu eenmaal behoefte aan duidelijke, korte, nieuwe woorden. Zo maar een nieuw woord uit de lucht grijpen is onmogelijk, op nòg meer vreemde woorden stellen we geen prijs; een samenstelling heeft goede levenskansen. Maar dan moet die samenstelling ook inderdaad iets nieuws uitdrukken en geen ander ouder Nederlands woord opzij drukken. ‘Axiaaldruk’ is door de C.T.T. terecht verworpen omdat ermee geen nieuw, van een ‘axiale druk’ afwijkend, speciaal begrip wordt bedoeld; ‘halflast’ is niets anders dan ‘halve belasting’ en daarom verwerpelijk, ‘diepdruk’ moet ‘dieptedruk’ zijn: een diepe druk wordt ermee niet bedoeld, maar een drukvorm waarbij de drukpartijen zich op een zekere diepte bevinden. Moet ‘hoogbouw’ niets anders betekenen dan een bouwwijze waarbij de gebouwen zich door een grotere dan de normale plaatselijke hoogte onderscheiden, dan is ‘hoge bouw’ het enig toelaatbare. ‘Nieuwbouw’ verdringt ‘aanbouw’, het betekent ‘bouw van nieuwe huizen’. Daarnaast heeft het, we kunnen het allen helaas constateren, de betekenis gekregen van ‘pas gebouwde, nieuwe wijk’: hij woont in de nieuwbouw. Een van de beruchtste woorden, die men in bijna alle waarschuwingslijstjes van germanismen kan vinden, is ‘hoogspanning’. We vinden het.. goedgekeurd in de Algemene Woordenlijst van de C.T.T., niet met de verontschuldiging dat het nu eenmaal ingeburgerd is, maar omdat het een aparte betekenis heeft, m.a.w. omdat het iets anders dan ‘hoge spanning’ is.
We kunnen ons voorstellen dat iemand, op dit punt gekomen, het blad korzelig opzijschuift, de handen ten hemel richt en uitroept: ‘Wat willen die lui eigenlijk? Als hoogspanning ook al goed is, waarom dan niet maar meteen al die woorden toegelaten: versvlees, jongvolk, nieuwuitgave en oudstad?’ Wij kunnen Uw uitroep begrijpen. Mogen wij nog even dat laatste woord vastpakken? ‘Oudstad’, ja een foeilelijk onnederlands woord, maar wat horen wij tegenwoordig voor dat begrip? City! Zo begrijpen wij ook de verzuchting van de taalkundige die weet dat voor ‘Neuwort’ een woord als ‘nieuwwoord’ onmogelijk is, ‘nieuwvorming’ verdacht is (als taalkundige weet hij dat ‘nieuwkoop’ wèl mag..) en er niet veel meer overblijft dan het vreemde woord ‘neologisme’. In een onbewaakt ogenblik zal hij verzuchten dat het Duits toch maar een gemakkelijk systeem van samenstellingen heeft en dat wij, Nederlanders, meer dan