Men ziet
(L.R.N.) Als Vlaming had ik in mijn jeugd het geluk een leraar Nederlands te hebben die ons herhaaldelijk waarschuwde voor gallicismen. Zo verwierp hij een tussenzinnetje als ‘men ziet’ (on le voit) in bijv. ‘Ons land is, men ziet het, daarin achtergebleven’. Nu heb ik deze constructie zoveel malen in Noordnederlandse kranten opgemerkt en ook zo dikwijls bij sprekers voor Radio Hilversum gehoord dat ik begin te twijfelen. Was de goede man niet roomser dan de paus?
(Red.) Wij hebben een autoriteit op dit gebied er eens op nageslagen, want - eerlijk gezegd - waren wij aan deze uitdrukking ook zo gewend dat we er geen Frans in konden zien. De autoriteit is Dr. W. de Vreese: Gallicismen in het Zuidnederlandsch, blz. 633: ‘In eene bewijsvoering bezigt men in het Fransch vaak on le voit, on le sait als tusschenzin, met een hoofdzin waarin te kennen gegeven wordt wat men weet of wat men ziet; met andere woorden: de hoofdzin is het object van on le sait, on le voit. Deze constructie wordt in Zuid-Nederland vaak nagevolgd; ten onrechte: het Nederlandsch vereischt een voorwerpszin met dat: men ziet, men weet dat of men gebruikt een tusschenzin met zooals, dus zooals men ziet, zooals men weet.’ Wij moeten toegeven dat deze verwerping een verrassing voor ons was. Zelf hebben we ons zonder twijfel ook al aan dit gallicisme schuldig gemaakt. Op zichzelf is eigenlijk een dergelijke tussenzin niet in strijd met het goede Nederlands: tussenzinnen komen bij ons in een soortgelijke vorm wel meer voor; bijv. ‘In de donkere oorlogsjaren - men zal het zich herinneren - was ons volk één’. Zo zonder een verbindingswoordje als ‘naar’ of ‘zoals’ krijgt het zinnetje meer nadruk. Het staat apart, het klinkt ook in de zinsmelodie apart. Hoe het ook zij, we voelen geen behoefte om achter on le voit aan te draven. We zullen de constructie voortaan vermijden.