Boeken
Dr. P.C. Paardekoper: Syntaxis, Spraakkunst en Taalkunde. Uitg. Malmberg. Den Bosch, 1955.
Dr. Paardekoper, de man van het winteravondprogramma ‘Ken een haan een ei liggen’, heeft zich ten doel gesteld het ABN te beschrijven, niet zoals het in de boeken gedrukt staat, maar zoals wij het spreken (c.q. hij het spreekt): geen tekst maar taal. Een enorm ingewikkelde en uitgebreide taak. De schrijver zet zijn beginselen voor dit werk uiteen en geeft vele aanwijzingen voor detailstudies. Hij gaat uit van de gedachte dat alleen de betekenaar, het waarneembare deel dus, de basis vormt voor taalbeschrijving. De taalgebruiker immers is zich geen betekenisverschil bewust zolang dit niet in een verschil in betekenaar te zien is. Dit onderscheid gaat terug op de beroemde Zwitserse geleerde Saussure, die gesproken heeft van ‘signifiant’ en ‘signifié’. De betekenaar van bijv. ‘boek’ bestaat uit de 3 fonemen b-oe-k + de verbindbaarheid van ‘boek’ met andere woord of woordgroepen. Zonder betekenaar geen taal. Een groot gedeelte van het boek is gewijd aan de beschrijving van de Nederlandse zin. Het is een genot de schrijver te volgen op zijn excursie door de verschillende zinspatronen, maar men moet daarvoor wel goed taalkundig uitgerust zijn. Voor ons zijn vooral belangrijk de eerste vier en de laatste zeven hoofdstukken. Hij behandelt daarin de grenzen van taal- en letterkunde, folklore, geschiedenis, psychologie. Zo betoogt hij dat op de scholen niet één leraar taal èn letterkunde moet geven. Letterkunde is een geheel andere zaak; als men gevoel heeft voor taalkundige onderscheidingen, behoeft men nog niet ontvankelijk te zijn voor de schoonheid van kunstwerken en andersom. De begrippen taalrijkdom, taalwaardering, taalzuivering, taalpolitiek, taalmenging, taalontwikkeling worden besproken. ‘(De taalkundige kan) zich met het volste recht ergeren over de Anglomanie van sommige Nederlanders die hun taaltje doorspekken met Engelse leenwoorden, zoals we dat vooral
bij pubers en half-intellectuelen aantreffen. Maar als taalkundige kan hij niet verder gaan dan constateren dat zulke mensen geen ABN spreken, maar dat een deel van hun afwijkingen misschien ooit ABN zal worden. Als taalpoliticus zal hij inzien dat hier maar één middel kan helpen: het nationale zelfbewustzijn en vooral ook de culturele basis van zulke mensen verbreden. Daarmee zal hun Anglomanie vanzelf ophouden.’ Over taalpolitiek maakt hij enkele behartenswaardige aantekeningen en hij wijdt ook zijn aandacht aan de verbreiding van het ABN in België. Ook hij ziet heil in een Taalcentrale zoals de CTT, die hij zeer waardeert: ‘In een grote centrale taalcommissie zouden allerlei gemengd taalkundig-taalpolitieke kwesties geregeld kunnen worden: de verbreiding van het ABN in Vlaanderen, de spelling, de woordvorming, de radiotaal e.d. Ik geloof dat we op het ogenblik in ons taalgebied dringend behoefte aan een dergelijk lichaam hebben: het zou door z'n gezag in korte tijd veel moeilijkheden op kunnen lossen die ons op het ogenblik hinderen.’ De schrijver moest eigenlijk van deze 300 pagina's dikke verhandeling een populaire zakuitgave samenstellen. Wij zijn ervan overtuigd dat vele van onze leden, die worden afgeschrikt door de onontkoombare geleerdheid, in zulk een werkje een groot belang zouden stellen.