Mijne heren
(Ir. A.v.d.B.) Ik voel het woord ‘mijne’ in ‘Mijne Heren’ hier niet meer als een bezittelijk voornaamwoord. Het woord ‘mijnheer’ is in zijn geheel een zelfstandig naamwoord geworden. ‘Die mijnheer (spreek uit: meneer) heeft koffie besteld’. De aanhef ‘mijne heren’ is een wat vreemde meervoudsvorm van ‘mijnheer’. In gesproken taal wordt het meestal afgekort tot ‘heren’, maar men hoort toch wel eens ‘meneren’ zeggen.
- Boven een brief die bestemd is voor een enkele heer, zet men niet ‘Mijn heer’, maar ‘Mijnheer’. Daarom heb ik de gewoonte aangenomen boven mijn brieven te schrijven: ‘Mijnheren’. Vindt U dat vreemd?
(Red.) Niets zijn conventioneler dan aanhef en slot van een brief. Wij doen maar voorlopig zoals iedereen, uit vrees als een buitenbeentje beschouwd te worden, en schrijven ‘Mijne Heren’. Er is evenwel niets op tegen ‘mijnheren’ te schrijven; de uitspraak ‘meneren’ is echter heel wat kinderlijker dan ‘meneer’. ‘Mijne Heren’ is ook niet het meervoud van ‘Mijnheer’, het is een aanspraak die los staat van ‘mijnheer’. Als we een bezwaar hadden, zou het zijn, dat we er in door de -e het Duitse ‘Meine Herren’ horen klinken. Op grond daarvan zou ‘mijnheren’ te verwelkomen zijn.