Dr. C.F.P. Stutterheim: Taalbeschouwing en Taalbeheersing. Uitg. Meulenhoff, Amsterdam, 1954.
Lange tijd heeft gegolden, dat men de moedertaal kan leren beheersen, actief zowel als passief, zonder enige kennis van de spraakkunst. Dr. Stutterheim onderzoekt in zijn, ook voor leken zeer belangrijk boek, of dit waar is. Kan onderwijs in de spraakkunst de taalbeheersing bevorderen? Zijn conclusie luidt: ‘Van alles wat in de schoolspraakkunsten vermeld wordt, kan een gedeelte de taalbeheersing niet bevorderen, omdat het daarmee principieel niets te maken heeft, bijv. er zijn precies- en vaag-aanduidende telwoorden. Dat kan iemand leren, zoals hij ook kan leren, dat er planten met een bovenstandig en planten met een onderstandig vruchtbeginsel bestaan. Maar het is volstrekt uitgesloten, dat hij met behulp van deze kennis zich in het vervolg beter zal uitdrukken en uitingen in zijn moedertaal beter zal begrijpen. Een ander gedeelte kan de taalbeheersing niet bevorderen, omdat het betrekking heeft op iets, dat de taalgebruiker reeds beheerst, bijv. het meervoud der zelfstandige naamwoorden wordt gevormd met -en, -s en -eren. Dan is er eindelijk nog een (betrekkelijk klein) gedeelte, dat de taalbeheersing zou kunnen bevorderen, indien het maar op een andere wijze was behandeld. Wij pleiten dus niet voor onderwijs in de grammatica, maar voor onderwijs in dat gedeelte der grammatica, waarmee de leerlingen blijkens de ervaring als taalgebruikers moeite hebben.’