Hij is wezen wandelen
Sommigen voelen bezwaar tegen deze uitdrukking, aangezien zij een foute constructie zou zijn. Wij kunnen dit bezwaar niet medevoelen. In het Nederlands kennen we een vorming, als ‘hij is wandelen’ of ‘hij is kijken’. Een tijdsvorm, die het verleden aanduidt, is daarbij ‘hij is wezen wandelen’. Iets geheel anders is de vraag, of de uitdrukking in de geschreven (vormelijke) stijl door de beugel kan. Dat nu geloven wij niet. Tussen ‘zijn’ en ‘wezen’ bestaat van ouds een zekere concurrentie. ‘Wezen’ heeft de oudste papieren (wezen-was-gewezen, gelijk: geven-gaf-gegeven). In het Middelnederlands komt ‘zijn’ dan op en wint snel veld. In Vlaanderen heeft dit ‘zijn’ nog steeds de overhand. In Noord-Nederland is ‘zijn’ de cultuurvorm, ‘wezen’ het volkswoord. In de dialecten is ‘zijn’ nog steeds een vreemde vogel. Het moet evenwel gezegd worden, dat in de hedendaagse letterkunde, ook in verzorgde stijl, ‘wezen’ in het geheel niet meer ongebruikelijk is. Aart van der Leeuw bijvoorbeeld gebruikt het vrij veel. In gedichten klinkt het als rijmwoord heel natuurlijk, bijv. in het bekende kwatrijn van Leopold (Uit de Rubaijat):
De wereld gaat en gaat, als lang na dezen
mijn roem verging, mijn kennis hooggeprezen.
Wij werden vóór ons komen niet gemist,
na ons vertrek zal het niet anders wezen.