Onze Taal. Jaargang 23
(1954)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
[Nummer 12] | |
Tussen mijne heren en hoogachtendIn Tsjip en het vervolg De Leeuwentemmer laat de Vlaming Willem Elsschot met zijn nuchtere humor de hoofdpersoon het verhaal vertellen van het huwelijk van zijn dochter met een jonge Pool, Bennek. Dit huwelijk houdt geen stand, de scheiding wordt uitgesproken. Het zoontje. Tsjip, blijft bij de moeder maar wordt op een kwade dag op bezoek naar zijn vader in Warschau gestuurd. Deze stuurt hem niet terug, tot grote radeloosheid van de moeder, die haar vader tot het schrijven van een brief overhaalt. De brief luidt: Bennek. Het heeft ons verdriet gedaan dat je den jongen wederrechtelijk, en in strijd met onze formeele afspraak, hebt achtergehouden. Dat bewijst dat je geen hart hebt. Ik verzoek je dringend mij te laten weten wanneer je hem zult terugzenden. ‘Bij het overlezen, zo gaat het boek dan verder, vind ik het een monster dat slechts onheil stichten kan. Iets om van te rillen. Een kind van de waarheid. Neen, er dient stroop aan toegevoegd, veel stroop, want dat is toch de goedkoopste en vaak de beste munitie.’ Nu begint de schrijver woord voor woord zijn brief te bespreken en komt dan tot de volgende boodschap. Liefste Bennek. Het heeft ons veel genoegen gedaan dat je het kind nog enkele dagen wenscht te houden. Dat bewijst tenminste dat je een hart hebt. Wees zoo vriendelijk mij spoedig te laten weten wanneer je hem naar Berlijn brengt. Ik trakteer met heerlijke Frankfurter zuurkool en breng fijne Belgische sigaren voor je mee. ‘Ja, dat ziet er flink uit’, zo wrijft de schrijver in zijn handen, ‘hartelijk en geestdriftig. Ik heb het beest dan ook mijn zegen gegeven en het dan tegen hem opgejaagd.’ Als wij een bepaald soort brieven ontvangen en zelf een bepaald soort brieven schrijven, moeten we wel eens aan de twee hierboven aangehaalde denken: de gezegende beesten, die bij ons komen grommen of kwispelstaarten en die wij zelf eveneens in gelijkwaardige toestand het huis uit jagen. In het maatschappelijke leven zijn wij mensen in onze brieven dikwijls zo anders dan in onze omgang. De plicht van het schrijven maakt ons stroef, deftig, gewild, onduidelijk. Het gewone woord is niet goed genoeg. Moeten wij aan iemand, die ons nogal hoog lijkt, iets verzoeken, dan staat het eenmaal geschreven ‘ik verzoek U dit te doen’ zo kaal, zo brutaal bijna. Er moet stroop bij, zei Het Bestuur herinnert er aan, dat men uiterlijk einde Januari 1955 zijn contributie of abonnementsgeld voldaan moet hebben door overschrijving op postgiro-rekening 529740 ten name van de Ned. Uitg. Mij., wanneer men gedurende 1955 ons blad wenst te ontvangen. De contributie is voor leden het bedrag waartoe zij zich verbonden hebben (minimum f 2,50). | |
[pagina 46]
| |
Elsschot. Welnu, dan maar: ‘ik moge U beleefd verzoeken dit te willen doen’. Mogen en beleefd en willen kleden het naakte verzoek in een avondcostuum. ‘Hartelijk dank voor Uw brief van zoveel’ staat zo burgermans-achtig, daar moet wat deftigheid bij: ‘Onder dankzegging berichten wij de ontvangst van Uw brief, van de inhoud waarvan wij goede nota namen.’ De stroeve schrijvers weigeren een gewoon woord in hun brief op te nemen, zij banen zich moeizaam een (o zo versleten!) pad over geijkte termen, en maken in hun lange zinnen halsbrekende toeren met spraakkunst en leestekens. In vouwe dezes gelieve U aan te treffen.. Uw geëerde berichten dienaangaande met de grootste belangstelling tegemoetziende, verblijven wij.. Wij hebben de eer U beleefd mede te delen.. Wij doen U hierbij beleefd geworden.. Wij nemen beleefd de vrijheid.. De oorzaak van dit schrijven is gelegen in de beleefde wens.. Ik moge U er ongetwijfeld aan doen helpen herinneren.. Tussen Mijne Heren en Hoogachtend staat een andere taal dan tussen Lieve en Liefhebbende. De laatste soort is niet verstandelijk, maar gaat van hart tot hart. De mens schrijft dan zoals hij is. Deze brieven zijn ons dierbaar wanneer wij, ver van de onzen, alleen maar hieruit het contact met hen voelen. Wij lezen ze telkens en telkens opnieuw. Jan Slauerhoff dichtte over zulke brieven, die de zeeman krijgt: Gelezen worden ze ontelbre malen
Al was de inhoud haast vooruit geweten,
Van 't zelfde levensstof in alle talen
En op den duur tot op het woord versleten.
Toch weer ontvouwd, na 't eenzaam avondeten,
Des nachts op wacht, te kooi en na 't verhalen;
Voor hen die zooveel eenzaamheid verbeten
Is uit die letters leeftocht nog te halen.
Is de persoonlijke brief ‘vrij’ in stijl (al grijpt ook daarin menige, vooral eenvoudige briefschrijver onder de geheimzinnige dwang van papier-en-inkt naar het deftige woord), niemand kan bij zijn zakelijke briefwisseling geheel buiten geijkte termen. Niemand wenst aan de andere kant deze briefwisseling te onderhouden op de keuvelende manier waarop hij met zijn goede tante, of op de rondborstige wijze waarop hij met zijn oude schoolmakker van gedachten wisselt. De uiterlijke vormen moeten de innerlijke gesteldheid uitstralen. Nu is origineel zijn iets goeds, maar van altijd origineel te moeten zijn krijgt men een geestelijke afwijking. De correspondent, die dagelijks op zijn kantoor schriftelijke vragen moet beantwoorden, kan al slapende het begin op zijn machine tikken: als antwoord op Uw brief van zoveel, waarin U..., delen wij U het volgende mede. De arme man moet nu op zijn hoede zijn, totdat hij kan afraffelen, naar gelang de omstandigheden vergen: Hopend U hiermede van dienst te zijn geweest, of: U bij voorbaat dankend, of: in afwachting van Uw spoedig antwoord, tekenen wij, of: verblijven wij, hoogachtend.. Al hamert de Associatie voor Practijkexamens er telken jare bij de aanstaande correspondenten op, dat geijkte en versleten uitdrukkingen uit den boze zijn, ze blijven taai doorleven. En dat is gedeeltelijk ook niet zo erg. Geijkt en geijkt is twee. Volslagen zinloze beleefdheidsopvulsels en nietszeggende cliché-taal kunnen gemist worden, handige inleidende uitdrukkingen of verbindingswoorden niet. Het meest geliefde beleefdheids-opvulsel is ‘beleefd’ zelf. Wij hebben een ervaren kantoorchef tot zijn personeel horen zeggen: mijd in Uw brieven als de pest het woord beleefd! Het is te begrijpen. Nog er van afgezien, dat ‘beleefd’ geen enkele onbeleefde brief beleefd kan maken, heeft het woordje voor sommige proevers het bijsmaakje gekregen van het vrolijke ‘bàlleeft-meneer’, dat met de tik aan de pet gezegd dient te worden. Voor het schrijven van een goede zakelijke brief, die vormelijk èn persoonlijk moet zijn, is taalvaardigheid nodig. Deze vaardigheid verkrijgt men niet een-twee-drie op een cursus of met een aantal schriftelijke lessen, zij wordt pas in de practijk van het aan afwisseling zo rijke leven een eigenschap van ons. Op de school kan de leraar de taalaanleg van de leerling peilen, maar een grote aanleg is niet voldoende: pas in de alledaagse werkelijkheid, na fout op fout, leren wij brieven schrijven, met het hoofd èn het hart. De gewone sterveling, die zo gemakkelijk ons een ingewikkelde situatie zou kunnen vertellen in een gesprek, mist het vermogen om deze situatie in behoorlijke zinnen op papier te zetten. De betrekkingen tussen de feiten zijn ingewikkeld, die tussen de taalelementen zijn dat nog meer. Dezelfde sterveling kan zich natuurlijk in een aanval van wanhoop ‘laten gaan’, zoals in de volgende brief blijkt: Mijnheer Naar aanleiding van mijn schrijven zou ik graag van uw willen weten daar ik een Kramers Woorden boek heb gekocht en daar het woord Sander voorkomt (betekent Snoekbaars) en zoodoende de Puzle die ik ingevuld afgekeurd is omdat het met een S geschreven was en het moest zijn volgens een ander Woordenboek met een Z of dat zoo is of niet u kunt het vinden op bladzijde 677 van het boek Bij voorbaat mijn dank van schrijver die zich Noemt..Ga naar voetnoot1) Wij pleiten voor een ongekunstelde briefstijl: geen ijskoude formulierenstijl van ‘doorschrappen-wat-niet-van-toepassing-is’, maar ook geen zinloze opvulsels en deftigdoenerij. Het Nederlands kent een verschil tussen gesproken en geschreven taal (welke cultuurtaal zal dit niet kennen?). Misschien heeft het Nederlands dit in sterkere mate dan het Duits of het Frans. Goed, we leggen ons daarbij neer. We leggen ons echter er niet bij neer, dat ‘schier’ beter is dan ‘haast’, ‘inzonderheid’ beter dan ‘vooral’, ‘nochtans’ beter dan ‘toch’, ‘ik vermag’ beter dan ‘ik kan’, ‘weshalve’ beter dan ‘waarom’, ‘mitsgaders’ beter dan ‘en’. In dit opzicht zijn wij het niet eens met Charivarius, die schreef: ‘Er bestaat thans een neiging in geschrifte “Gemeenzame Taal” te gebruiken, zelfs in de gewichtigste vertogen. Dit maakt de stijl kinderachtig, onbeholpen of ongekunsteld eenvoudig.’Ga naar voetnoot2) Met ‘gemeenzame taal’ bedoelt hij bijv. ‘alleen maar’ in plaats van ‘slechts’ en niet gespreksuitdrukkingen als ‘belabberd’ of ‘flauwe kul’, die alleen maar in vriendenkring gezegd kunnen worden en ook daarin nog niet eens in alle omstandigheden. Het is moeilijk zijn evenwicht te bewaren tussen geijkte termen en eigen stijl. De geijkte term kan waardig zijn, in overeenstemming met het hoge ambt, de verheven omstandigheid, maar kan ook dor zijn. De eigen stijl biedt veel meer aantrekkelijks, mits hij niet ontaardt in een kletstoon. Goede briefschrijvers hebben een hekel aan het opvulsel, dat de zin rekt zonder daaraan een nieuwe schakering toe te voegen. Opvulsels komen in zeer veel zakelijke brieven, verslagen en ambtelijke taal voor. Stadhuistaal is er voor berucht of zouden we niet liever zeggen ‘was’? We hebben de indruk, dat in de laatste jaren de ambtelijke taal veel natuurlijker geworden is. De taal van onze overheid moet op een waardig peil staan. Al verwacht geen mens van haar, dat zij bijv. in de Troonrede nu eens ‘op haar gemak uit de doeken zal doen hoe het allemaal in elkaar zit’, toch moet zij zich niet zo uitdrukken, dat men een zin twee, drie keer, met de ogen knipperend, moet overlezen, voor men ten minste weet, waarover deze zin gaat. Er zijn mensen, die denken, dat de geijkte briefstijl en de gezwollen ambtelijke taal een typisch Nederlands verschijnsel zijn. Het kan geen kwaad, dat zij kennis nemen van een memorandum, dat Winston Churchill als Minister-President schreef: ‘Laten wij ophouden met zinnen als: het is ook van het hoogste belang de volgende overwegingen in gedachten te houden.. of: aandacht behoort geschonken te worden aan de mogelijkheid van het bewerkstelligen van.. De meeste van deze wollige zinnen zijn louter opvulsels, die helemaal weggelaten kunnen worden of vervangen door een enkel woord. Laten we er niet voor terugschrikken de korte beeldende zin te gebruiken, zelfs als hij omgangstaal is.’ Of in het Engels ‘dat immers zo veel pittiger is dan onze eigen taal’: ‘Most of these woolly phrases are mere padding, which can be left out altogether, or replaced by a single word. Let us not shrink from using the short expressive phrase even if it is conversational.’ |
|