Verzorgd spreken, dat wil ook zeggen de gewone assimilaties toepassen. Taalverzorging is vrijwel altijd de middenweg, de gulden regel: niet te veel naar links, niet te veel naar rechts. De moeilijkheid gaat komen bij sprekers, die hun tekst voor zich op papier hebben en nu eens heel precies zullen uitspreken wat er staat. Alle n's komen er keihard uit: de mense n werke n. Als de gewone beschaafde assimilaties veronachtzaamd worden, gaan de echte fouten komen. Van ‘langzaam’ is historisch de enig juiste uitspraakvorm: lank-saam, onverschillig of daar nu ‘ngz’ staat. ‘Veertig, vijftig, zestig, zeventig’ heus met een f en een s en niet met een v of een z. Nog erger wordt het natuurlijk, als we lezen: met v eertig. De v zou door assimilatie in elk geval een f moeten zijn. (Waarom het is v ier en f eertig enz. is een hoofdstuk apart; het komt hierop neer, dat vóór zeventig en tachtig enz. vroeger een woordje stond, waarvan in t achtig nu nog een overblijfsel te zien is.) De sprekers in het openbaar, die wij op het oor hebben, dienen bijzonder op hun hoede te zijn. Zij immers doen extra hun best. Het middel om tot een beschaafde uitspraak te komen moge dan niet erger zijn dan de kwaal van het onbeschaafde spreken, gekunsteld, gemaakt, gewild, gewrongen is hun taal-van-het-papier wel. Als Willem Parel en de andere Gewone Mannen hatelijke opmerkingen kingen, mogen wij de buitengewone heren een paar zachte vermaningen niet sparen. Bij sommige van deze heren gaat het de kant op van de 18e-19e eeuwse hyperkeurige uitspraak ‘jon-ge-lin-gen’, waartegen Bilderdijk en Multatuli van leer trokken. Deze twee, in geest, levensbeschouwing en karakter zo geheel verschillende, Nederlandse taalkunstenaars waren het er over eens, dat niet eerst de spelling komt en dan de klank, maar andersom. Nu het in dit jaar anderhalve eeuw geleden is, dat de eerste officiële Nederlandse spelling van
kracht werd, vervaardigd op last van het Staatsbestuur der Bataafse Republiek door de goedhartige predikant-hoogleraar Siegenbeek, is het goed eens de woorden te herhalen, die de hartstochtelijke dichter Bilderdijk schreef in zijn Spraakleer naar aanleiding van deze spelling, en die wij boven deze beschouwing geplaatst hebben.
De taalklanken zijn in de geschiedenis aan verandering onderhevig geweest en ze zijn het nog. Door het vastleggen van deze klanken in een spellingsbeeld gaat deze verandering echter langzamer. Deze rem wordt nog sterker, als het gehele volk heeft leren lezen, als de volksontwikkeling daarmede op hoger peil komt. Het eigenaardige is dan, dat de spelling de klank gaat veranderen! Zó wordt het woord geschreven, dus zó moet het worden uitgesproken.. Uit oude tijden overgeleverde spelvormen roepen een verkeerde uitspraak op: heir, Oisterwijk. De i was het teken voor de ‘verlenging’ van de voorafgaande klinker: er moest dus gesproken worden: ee, oo. Van sprekers, die zo overtuigd zijn van hun beschaafde uitspraak, zal ieder wel eens gehoord hebben: h-ei-r! De schrijftaal uit Zuid-Nederland is van grote invloed geweest op het Hollands. Vormen, die in Holland normaal waren, verdwenen voor de ‘sjieke’ Brabantse spelling: ‘brocht’ en ‘docht’ verloren het van ‘bracht’ en ‘dacht’!
Ouders zullen het verschijnsel kennen, dat hun kinderen van de lagere school, zo keurig-netjes de letters lezen: h-e-t p-aa-rd, ee-n b-oe-k. Niet ‘ət’ (de ə is het teken voor de z.g. stomme e) maar h-è-t, niet ‘ən’ maar ‘éé-n’, terwijl in het gewone Nederlands ‘hèt’ alleen maar in een geval als ‘dat is hèt boek’ (= het enig juiste boek) gekend wordt. Dit typische boekentoontje behouden tallozen, ook ontwikkelde volwassenen, als zij in het openbaar luidop lezen c.q. op die manier een redevoering houden. Bestond er in onze spelling een algemeen aanvaard teken voor deze ə, dan was er geen moeilijkheid. Het compromis (zegt U -ie of -is?) in de spelling, nl. 't en 'n, is in zekere zin een onding, het is geen t of n en het teken' doet ons denken, dat er iets ‘weggevallen’ is (zoals in ‘..in d'ad'ren vloeit’), terwijl dat nu juist niét zo is. Het woordje ‘men’, dat wij nu toch allen met een duidelijke è kennen, was vroeger zeker ‘mən’. Ook hier won de spelling: ‘men’ is boekentaal.
Wij hebben wel eens meer opgemerkt, dat in zake van verzorgde Nederlandse uitspraak er, strikt genomen, geen vaste regels bestaan. Maar dit neemt niet weg, dat ieder van ons zoveel natuurlijke smaak en taalgevoel heeft, dat hij kan weten, welke klank er mee door kan en welke niet. Taalkundig beschouwd, is ‘senewe’ (zenuwen) een normale uitspraak (in de Middeleeuwen spelde men overigens ook zo), voor het gehoor van de meeste Nederlanders is het nu afschuwelijk en ..daarmee is het debat gesloten. ‘Zakdoek’, nemen wij aan als ‘zag(garçon!)-doek’ maar niet als ‘zaddoek’, maar een ‘vaatdoek’ wel als een ‘vadoek’, zoals we lang geleden al gesproken èn gespeld hebben ‘litteken’ in plaats van ‘lik-teken’. Wij noemden de uitspraak ‘kisje’ voor ‘kistje’ goed, maar ‘je-vergis-je’ voor ‘je vergist je’? En ‘lus-je dit’ voor ‘lust je dit’? Trouwens, het hele ‘lussen’ klinkt ons onbeschaafd. Moet een kind in plaats van ‘ik lus geen pap’ zeggen ‘ik belief geen pap’? Sommigen vinden dit ‘believen’ hopeloos stijf en ouderwets. Wij weer niet. Maar, dit moeten we uitdrukkelijk er aan toevoegen, het is een persoonlijke indruk. Nochtans is er een gevolg van de uitspraak volgens de letter, dat we blijde begroeten. We weten allen, hoe de Nederlanders er ongemerkt toe overgaan de volle klinkers in zwakke positie te verdoezelen tot droge, neutrale ə's (stomme e van wand-e-l-e-n). Tabak > təbak, gereformeerd > grəfərmeerd, katholiek > kattəliek, muziek > məziek, pantoffel > pətoffel, particulier > partəklier, apotheek > appəteek, fornuis > fərnuis, bonjour > bəsjoer, pardon >
pədon enz. enz. ja driewerf enzovoorts. In vroeger tijden kon zo'n uitspraak nog vastgevroren worden in de spelling; men denke aan: krant (courante nouvellen), kraal (koraal), kleur (couleur). Het geschreven beeld kan nu dit onheilspellende klankverlies tegengaan. Ons Nederlands zal er als taalmuziek alleen maar op vooruitgaan. De radiosprekers, die zo graag oplezen wat er staat, zijn ons daarbij een grote steun. Al zeggen zij dan ‘lang-zaam’, tot ‘soosjəlis-