redacteur en secretaris maken we dan overste, bestuurder, opsteller, schrijver. Hoeveel woorden en zinswendingen worden niet naar Frans voorbeeld gemaakt! Lees maar eens de advertentiepagina van een van onze Vlaamse dagbladen. Weer anders, in de strijd tegen Gallicismen worden Germanismen binnengehaald: begeestering, bemerking, vernalatigen, eigendommelijk. Je zegt zelf zo spontaan “schilderachtigheden”, die je niet wilt missen, maar wees eens eerlijk: als je een Vlaming een officieel betoog hoort houden met dergelijke woorden en dan nog in wat jullie zo graag noemen “sappige” uitspraak, zie je hem niet voor vol aan. Tenminste onderbewust.’
Ik wilde beslist heftig ontkennen, maar voor ik iets kon zeggen, was mijn vriend weer aan het woord.
‘Nog steeds ken ik vooraanstaanden, die zich niet anders kunnen uitdrukken dan in hun plaatselijke dialect. Dat merk ik bij leden van de overheid, het notariaat, bij artsen, ja ook bij kunstenaars. Waar in de wereld treft men zo'n toestand aan? Is het een wonder, dat in onze wereld, waar, helaas, met de ellebogen gewerkt moet worden, velen die hogerop willen, hun toevlucht nemen tot het Frans?’
‘In Oostenrijk’, meende ik schuchter, ‘spreekt men ook sterk dialectisch. Voor de Weense radio hoor je bij allerlei prominente figuren duidelijk, dat ze geen Hoogduitsers zijn.’
‘Precies! Geen Hoog-duits. Maar ook niet een of ander schilderachtig dialect uit een Alpendorp of een vulgaire uitspraak van een Weense achterbuurt. Je begint met jouw opmerking te voelen, wat ik wil, al gaat die vergelijking met Wenen in vele opzichten mank: elke vergelijking gaat dat nu eenmaal.’
Als Nederlander ben ik een nuchter mens. Ik hou meer van de practijk dan van de theorie. Ik vroeg daarom of het dan niet eens tijd werd pogingen in het werk te stellen het gebruik van de algemeen-Nederlandse verkeerstaal te bevorderen.
‘Tijd?’ vloog hij op, ‘het is meer dan tijd, denk nu alsjeblieft niet, dat ik de enige en de eerste ben, die zich hiermede bezig houdt. Er zijn reeds vele pogingen gedaan en laat ik het meteen vaststellen: er is reeds veel bereikt. Ik zou je voor een goed inzicht in de Belgische taalkwestie een college moeten geven over de geschiedenis van de Vlaamse beweging. Ik zou je namen van vele mensen moeten noemen. Tegenwerking hebben ze genoeg ondervonden, soms uit eigen gelederen. Er waren moeilijkheden op spellingsgebied, ja op het gebied van godsdienst en politiek en cultuur, want waar heeft een organisme als de moedertaal niet mee te maken? Vlak voor de eerste wereldoorlog is er een vereniging opgericht voor beschaafd Nederlandse uitspraak. Dr. Jacob uit Antwerpen was er de ziel van. Maar de oorlog kwam..’
‘Als er dan om welke reden dan ook een zekere huivering voor het Noordnederlands bestond, is er dan nooit geprobeerd een van de dialecten tot een algemeen Vlaamse voertaal te maken?’
‘Ja, zeker. In de tweede helft van de vorige eeuw kwam zo'n richting op en wel die van de Westvlaamse taalparticularisten. Zij stonden de onafhankelijkheid voor van alle dialecten en wilden het Westvlaams tot schrijftaal verheffen. De invloed van de geniale Gezelle was geweldig. Er zijn echter talloze bezwaren tegen dit streven in te brengen. Heb je wel eens er aan gedacht, dat een dialect wel een prachtige keuze biedt uit vele fleurige woorden voor concrete begrippen, vooral uit het dagelijkse plattelandsleven, maar zo weinig voor abstracte begrippen en begripsverbindingen, die juist in culturele en wetenschappelijke taal geëist worden? Die laatste woorden zijn toch wel een eerste voorwaarde voor onze moderne tijd. En wat de letterkunde betreft: denk nu niet alleen aan de grote Gezelle en de gulhartige Timmermans. Vind je de gedichten van Van de Woestijne of de romans van Elsschot, Gijsen en Brulez nu zonder belang, omdat ze niet zo schilderachtig dialectisch gekleurd zijn? Dan heb je wel zonderlinge voorstellingen van woordkunst! Ik zou haast gaan denken, dat alleen “Vloms klappende” schrijvers uit ons land bij jullie populair zijn. Zou jij het leuk vinden, als de Belgen alleen de Hollanders op klompen èchte zouden noemen?’
‘Te veel vragen ineens’, weerde ik af, ‘zeg me liever eerst eens, welke positieve pogingen er ondernomen worden om het ideaal te bereiken. Louter weeklagen is toch maar zeer steriel. Je moet me hierover nog even inlichten voor ik de weg insla naar het..’
‘Gare du Nord?’ viel hij gretig in.
‘Neen, Noorderstation... of mag ik nu statie blijven zeggen?’ kaatste ik terug, maar mijn vriend was wijzer en ging daar niet op in.
‘Je hebt haast, merk ik. Jullie Hollanders doen altijd vreselijk druk. Goed, ik zal ons bescheiden drinkgelag betalen. Neen, houd je paar franken maar. Er bestaat tegenwoordig weer een Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal. Professor Pee uit Luik is de voorzitter. Deze vereniging doet goed werk. Nu is er misschien nog niet veel te merken aan verbetering van de algemeen beschaafde uitspraak en woordenschat, maar we, ja we: ik ben ook lid, winnen terrein. Het gaat naar mijn smaak nog veel te langzaam. Verbetering is er zeker. Je hebt me zelf eens gezegd, hoe voortreffelijk je het Nederlands van sommige Vlaamse toneelgezelschappen vond en hoe aangenaam je de uitspraak van de omroepers van Brussel getroffen heeft. We houden cursussen en uitspraaklessen. Vooral moeten we de leerkrachten voor ons ideaal winnen. We hebben in België voortreffelijke taalgeleerden en er zijn boeken genoeg, die ons het algemeen beschaafd leren. Ken je het Woordenboek van Belgicismen van Constant Peeters? En dan geven wij zelf natuurlijk overal het goede voorbeeld. Wij moeten er voor zorgen, dat alle Vlamingen van hoger ontwikkeling overal en altijd één taal spreken en schrijven en wel het Algemeen Beschaafd van de beide Nederlanden. En als je dan bij ons een stuk of wat van die schilderachtigheden zult horen - het woord zit me wel hoog! - dan is dit toch wel verre van beschamend. Wij willen Vlamingen blijven zoals jij een doorgewinterde Hollander bent of schaam je je daarvoor?’
‘Een academische kwestie’, zeide ik, terwijl wij de Grote Markt wederom op liepen, ‘je weet toch wel