Men heeft het verschil ‘jij-tu (du)’ wel eens gekenschetst als: familiariteit-intimiteit. Inderdaad, hierin steekt veel waars, maar iedereen voelt onmiddellijk, dat ‘jij’ in de intiemste situaties gebruikt wordt, waar van een familiariteit, ook in de goede zin, niet gesproken kan worden. In elk land en ook in elk dialectgebied liggen de grenzen van intimiteit, familiariteit en afgemetenheid, zoals ze in de taal tot uiting komen, anders. De Fransman in de film kon ‘je vous aime’ zeggen zonder het eerbiedige, op-een-afstand-houdende van het Nederlandse ‘ik hou van U’. De vertaling met ‘houden van’ en ‘heus’ maakte de tekst juist iets te vertrouwelijk voor het Zondagse ‘U’. Degene, die in het maatschappelijk verkeer in binnen- en buitenland zorgvuldig de grenzen aftast, waarbinnen hij ‘jij, tu, du’ en ‘U, vous, Sie’ moet gebruiken, zal de Engelsen om hun simpele ‘you’ wel eens benijden! Op een internationaal studentencongres, dat wij jaren geleden eens meemaakten. zeiden de Nederlanders, ook die elkaar daarvoor nooit gezien hadden, vrijwel onmiddellijk ‘jij-jou'’ tegen elkaar, de aanwezige Duitse studenten echter, die elkaar in elk geval al enige dagen kenden, spraken elkaar nauwgezet met ‘Sie’ aan, ook de Franse gebruikten tegen elkaar slechts ‘vous’.
De geschiedenis van de aanspreekvormen ‘du, gij, ge, jij, je, U, jelui, jullie, gijlieden’ is als een spannende roman. Deze voornaamwoorden zijn immers met gevoel geladen, ze dienen in zeer verschillende omstandigheden, liggen in een gevoelssfeer, die gaat van vurige liefde tot bittere haat, van diepste eerbied tot koude minachting, van lichte ironie tot wrede spot. Tijdens de voorbereidingen voor de grote vertaling van de Bijbel in de 17e eeuw (de z.g. Statenbijbel) kwam het tot heftige discussies over het gebruik van ‘du’ en ‘ghij’. Het debat had een theologische achtergrond, maar de gevoelswaarde en de zeer geringe frequentie van het oud-Nederlandse ‘du’ waren eveneens in het geding. Men besloot ‘ghij’ te nemen. Wellicht was hiermee voorgoed de kans op een wederopleving van het Middeleeuwse ‘du’ verdwenen.
‘Jij’ stamt uit het gewest Holland. Het is een Hollandse variant van ‘gij’. Toen dit laatste in de Hollandse schrijftaal werd ingevoerd, kreeg ‘jij’ daar iets plats en gemeenzaams. ‘U’ is geboren uit ‘Uwe Edelheid’, een vorm, die men in 17e-eeuwse brieven (ook van mensen, die vertrouwelijk met elkaar omgingen) herhaardelijk aantreft. De enclitische vorm ‘je’ vindt men in stukken, die meer de gewone omgangstaal weergeven, bijv. sommige brieven in de romans van Wolff en Deken. Veel systeem kan men in het gebruik van vroegere tijden niet ontdekken. Door het strenge 18e- en 19e-eeuwse onderscheid tussen gesproken en geschreven taal, zal in menige brief en roman ‘U’ of ‘ghij’ staan, waar in werkelijkheid ‘jij’ gezegd werd. Dat honderd jaar geleden net zo goed spanning tussen ‘U’ en ‘jij’ heerste, kan men weer zien in de Max Havelaar. Droogstoppel vertelt van zijn bezoek aan het huis van Sjaalman, waar hij diens zoontje vond, waarover hij dan vertelt: ‘Kom je om papa te spreken?’ vroeg hij opeens, en ik begreep terstond, dat de opvoeding van dat knaapje veel te wensen overliet, anders had hij ‘komt U’ gezegd!
Beets had in diezelfde tijd een heimwee naar het Middeleeuwse ‘du’, toen hij rijmde: 't Je, jij en jouw in schrift en zelfs in druk - 't herinnert ons te smartelijk 't ongeluk - waardoor we 't lieve du en dijn verloren... Men kan evenwel niet zo gemakkelijk de taalgebruiker voorschrijven, hoe hij zijn medemens moet aanspreken. Het WNT verzucht nog in 1889: ‘Het ware te wenschen, dat, zoo al niet “gij” dan ten minste “ge”, ook in de Noordnederlandsche spreektaal gebruikelijker kon worden.’
Het lijkt misschien zonderling, dat de Nederlanders, die met het gebruik van ‘jij’ niet bepaald zuinig zijn, juist in de intieme verhouding van kinderen tot hun ouders ‘U’ bezigen. Als men echter de achtergrond van ‘jij’ kent, wordt het iets duidelijker. Jonge gezinnen zouden het zijn, waar ‘jij’ gebruikt wordt. Zó jong moet men deze families toch ook weer niet noemen, als in 1926 het WNT bij ‘jij’ aangeeft, dat het woord in sommige gezinnen door de kinderen tot hun ouders gezegd wordt. Aan Duitse of Engelse invloed geloven wij niet direct. (In Duitsland overigens is ‘du’ in het huisgezin ook pas van de laatste halve eeuw.) Natuurlijk is in een enkel geval een dergelijke invloed wel mogelijk, maar in het algemeen zou een van de oorzaken eerder hierin kunnen liggen, dat met het democratiseringsproces en de volksontwikkeling het harde van ‘jij’ als gemeenzame aanspraak aan het verdwijnen is, zoals het ook niet meer zo vanzelf spreekt, dat de ‘mindere man’ met ‘jij’ aangesproken moet worden. Van invloed zal ook zijn, dat door een geleidelijk minder worden van de Hollandse vormelijkheid de normale omgangstaal en de verheven schrijftaal dichter bij elkaar komen en daardoor het gebruik van het afgemeten klinkende ‘U’ in intiem verkeer, schriftelijk en mondeling, steeds meer verdwijnt. ‘Gij’ is nu eenmaal uit het gewone algemene Nederlands verdwenen - men kan daarover treuren. Voor Zuidnederlanders met hun vertrouwenwekkende ‘ge’ bestaat de moeilijkheid niet, zoals trouwens ook in Oost-Nederland de dialectische aanspreekvormen geheel anders zijn dan in het Westen des lands, waar nog maar geringe dialectische schakeringen zijn. De grenzen van de aanspreekvormen zijn weer bezig te verschuiven. Mensen, die zich uit hun jeugd geen vrienden of kennissen kunnen herinneren, waar ‘jij’ thuis
tot vader en moeder gezegd werd, merken nu hoe het ‘U’ van hun ouderlijk huis niet meer zo stevig staat als vijftig jaar geleden. ‘Zoudt U dit gebruik ook willen propageren?’ vroeg onze briefschrijver. Alsof O.T. aan kinderen zou kunnen en zou willen voorschrijven hoe zij hun ouders moeten aanspreken!
Hoeveel jonge gezinnen met ‘jij’ zijn er dan? Wij weten het niet. Wel heeft iemand bij het onderwijs in Den Haag op ons verzoek enig materiaal verzameld. Hij heeft in een aantal klassen aan de kinderen gevraagd, wat zij tegen hun ouders zeggen. Zijn conclusie luidde, dat ongeveer 35% ‘jij’ gebruikt. In beter gesitueerde gezinnen kwam het meer voor dan bij minder gesitueerde en in Gereformeerde en Rooms-Katholieke gezinnen minder dan bij andere. Interessant was ook, dat (in tegenstelling tot het Duits!) geen van deze jij-zeggende kinderen het woord gebruikt in gesprekken met ooms en tantes. Of dit nu de toestand voor het gehele land weergeeft dan wel louter de toevallige stand van zaken in de bewuste schoolklassen genoemd moet worden, durven wij niet beslissen. Ook niet of ieder kind ‘jij’ moet zeggen. Maar wel of onze eigen kinderen dit mogen doen. Daarvoor zijn wij tenslotte vader..