Eeuwige strijdvraag
(H.P.) Op mijn afdeling doen zich nogal eens taalproblemen voor, waarmee niemand goed raad weet. Zelfs woordenboeken kunnen geen licht verschaffen, aangezien ook daar de opinies vaak verschillend zijn. Het is een eeuwige strijdvraag, of een bijv. naamw,, voorafgegaan door een bezittelijk vnw. en gevolgd door een onzijdig enkelvoudig zelfst. naamw., moet worden verbogen of niet. Dus is het: ‘mijn (zijn, Uw, enz.) mooie boek, nieuwe paard’ of ‘mooi boek, nieuw paard’? Ik meen mij te herinneren indertijd (ca. 40 jaar geleden) te hebben geleerd, dat in dergelijke gevallen het bijv. naamw. op dezelfde wijze wordt verbogen als wanneer er een bepaald lidwoord voor zou hebben gestaan. Toch zou ik nooit spreken van ‘mijn gelukkige kind’, maar ‘mijn gelukkig kind’. Wat is nu eigenlijk juist? Nog sterker geldt dit bij een uitdrukking als ‘telefonisch onderhoud’. Zou men moeten spreken van ‘onze telefonische onderhoud’? Ik zou het nooit in een brief doen.
(Red.) Gelukkig is het helemaal geen strijdvraag, maar een kwestie van smaak en van zinsrhythme. Het is ‘het (mijn, Uw, enz.) mooie boek’, maar de weglating van de e achter bijv. naamw. is reeds lang geleden als mogelijk aangenomen. Wij geloven, dat de gewone taal altijd deze e laat horen; de weglating komt ons altijd nog wat ongewoon en gekunsteld voor. ‘Onze telefonische onderhoud’ is even fout als ‘onze nieuwe paard’. ‘Onderhoud’ wordt voorafgegaan door ‘het’. Men kan zeggen ‘ons telefonische onderhoud’ en ‘ons telefonisch onderhoud’. Wij zouden het eerste zeggen.