haaldelijk op taalpaedagogische moeilijkheden en als archivaris vergaarde hij zich een ontzagwekkende kennis van de Nederlandse woordenschat in de loop der eeuwen. Zijn eerste taalkundige werk draagt de langademige titel ‘Taalkundig handboekje of alphabetische lijst van alle Nederlandsche woorden, die wegens spelling of taalkundig gebruik aan eenige bedenking onderhevig zijn’. Het is de voorloper van zijn woordenboek. De negentiende-eeuwse onderwijsmethode van het Nederlands was vooral gericht op het ontleden van de zin. Al ziet men nu wel in, dat het onderscheid kunnen maken tussen een derde en een vierde naamval niet de hoogste wijsheid is van een taalgebruiker, toch vindt men in zijn beide boekjes ‘Nederlandsche Spraakkunst’ en ‘Zinsontleding’, die enige malen herdrukt zijn, nog menige puntige opmerking.
Ook buiten Sluis was Van Dale's werkzaamheid bekend en geacht geworden. In 1857 werd hij in de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde opgenomen en later kreeg hij de eer van het lidmaatschap van verscheidene buitenlandse genootschappen. Het was de tijd, dat de eerste grondslagen werden gelegd voor het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal. Van Dale ontving een uitnodiging redacteur te worden, maar zelfs toen de financiële voorwaarden gunstig geregeld waren, sloeg hij het aanbod af. Hij had geen lust zijn geliefde Sluis te verlaten.
Jarenlang had Van Dale taalkundig materiaal verzameld. Zijn werkkamer was letterlijk volgepropt met de papiertjes, waarop hij zijn aantekeningen had gemaakt. Zo groeide langzamerhand zijn woordenboek. Hij werd in zijn werk bijgestaan door verschillende vrienden, maar het voornaamste deed hij zelf. Zijn boezemvriend, Ds. Janssen, zegt over dit werk: ‘Het getuigt op iedere bladzijde van zijn groote nauwkeurigheid, zijn schrandere blik en zijne uitgebreide kundigheden. Maar ook menigen druppel zweet heeft het hem uitgeperst en het is de vrucht eener inspanning, die hem afmatte en uitputte.’ In het voorbericht schreef Van Dale zelf ook, dat hij zich nooit meer zou lenen tot het schrijven van een woordenboek. De volledige uitgave van zijn boek, dat in 1872-74 verscheen onder de titel ‘Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal’, heeft Van Dale niet meer gezien. Hij had veel te hard gewerkt en hij was zwak van gezondheid. Toen in 1872 een pokken-epidemie Zeeuws-Vlaanderen teisterde, had hij maar weinig weerstand. Ofschoon hij alle voorzorgen had genomen tegen de beruchte ziekte, viel hij als een der eerste slachtoffers. Ds. Janssen, die bij zijn sterfbed aanwezig was geweest, ijverde voor een monument, dat de herinnering aan Van Dale levendig zou houden. Hij kon wel niet vermoeden, dat tachtig jaar later duizenden Nederlanders de naam Van Dale zouden kennen. Daartoe was de gedenksteen niet nodig, die nog in het sterfjaar 1872 werd opgericht op het kerkhof in Sluis, de stad, waar Van Dale zijn gehele leven had doorgebracht en waarbuiten hij bijna nooit geweest was.
Het is begrijpelijk, dat in de zesde druk van Van Dale in 1950 van de eerste druk in 1872 niet veel meer over is dan het beginsel van de alphabetische volgorde. Woordenboeken gaan met de tijd mee, ze zijn telkens etappen in de overlevering. Van Dale had als model de achttiende-eeuwse woordenboeken en hun navolgers; hij heeft daarvan een geheel nieuw boek gemaakt. Zo maakten Kuiper, Opprel en Van Malssen in 1898 een nieuwe Van Dale en in 1947 schreven Kruyskamp en De Tollenaere in feite een geheel modern woordenboek, dat de taalknoop moet doorhakken, als zij geheel onontwarbaar is. Of moeten wij schrijven: hij? Zoek het eens op in Van Dale..