Dr. A. Weynen: Zeventiende-eeuwse Taal. Thieme, Zutphen, 1952.
Het zeventiende-eeuwse Nederlands is een ‘verraderlijke’ taal: men denkt alles te begrijpen en bij nader inzien geeft een tekst meer (of minder) dan men vermoed had. Vele prachtige en interessante werken uit die tijd komen daardoor niet voldoende tot hun recht; zo hebben wij mensen in de schouwburg luid horen lachen, toen een van Vondels helden het over zijn ‘gheweer’ had. De leek, die teksten zonder voetnoten wilde lezen, had het niet gemakkelijk: de oudere taalkundige werken van Nauta, Van Helten en Stoett schrikten hem af en de diepgaande moderne wetenschappelijke onderzoekingen van Overdiep, Michels en Verdenius waren hem te moeilijk. Dr. Weynen heeft een handige samenvatting geschreven van de grammatica en zinsleer van het zeventiende-eeuws. De leek, die gewend is in spraakkunsten te kijken, zal zich er spoedig in thuis voelen. De minder dan 100 bladzijden theorie worden gevolgd door meer dan 100 bladzijden practijk, in dit geval teksten uit de 17de eeuw, van zeer uiteenlopende auteurs als Bontekoe, Bredero, Hooft, Vondel, Revius, Jan de Witt e.a.