loze critiek. In de uitspraak behoeft geen mens zijn woonplaats te verloochenen. Gewestelijke taaleigenaardigheden kunnen gerust in het gesprokene doorklinken. Als radiosprekers wezenlijk een platte, onbeschaafde uitspraak hebben, staan zij bloot aan de genadeloze critiek van de hoorders. Menigmaal wordt de inhoud van een lezing verlaagd door de slecht verzorgde taal van de spreker.
Het gesproken woord blijft in de radio niet beperkt tot de berichten, lezingen en verslagen. Er gaat vrijwel geen dag voorbij of men kan naar een hoorspel, een schetsje of praatje luisteren. De verbolgen moeder, die ons hierover schreef, kunnen wij niet het zwijgen opleggen: (M.F.) ‘Op een listige wijze tracteren sinds enige jaren de omroepverenigingen ons op de stem van een of ander heerschap, dat filosofeert over de dingen van de dag of propaganda maakt voor een bepaalde organisatie. Alle vier de grote omroepverenigingen doen daaraan mee. Telkens als ik de platvloerse taal van deze praatjes hoor, dreig ik onpasselijk te worden. Ik heb de grootste moeite mijn kinderen de onbeschaafde uitspraak af te leren, die zij in de grote stad kunnen horen. Van een bevriende leraar vernam ik, dat bij het M.O. de onderwijskrachten vruchteloos te keer gaan tegen een banale uitspraak. Moeten wij het nu goedvinden, dat een openbaar instituut als de radio deze uitspraak van de straat propageert?’ De eenvoudigste raad, die wij U kunnen geven, is U te wijzen op de knop, waaraan men onbarmhartig kan draaien. Wij kunnen en mogen ons niet mengen in het beleid van de omroepverenigingen. Er zijn weinig instellingen zo blootgesteld aan de critiek van de zoveel zinnen hebbende hoofden als de omroepverenigingen, die in de loop der jaren daardoor wel een dikke huid zullen hebben gekregen. Over smaak valt niet te twisten. Over wansmaak wel? In elk geval over geestigheid niet. Waar de een op zijn knieën slaat van pleizier, zal de ander geen spier van zijn gezicht vertrekken.
In een hoorspel een matroos of een polderjongen laten spreken als een referendaris op een Haags departement is dwaasheid en een hoorspel van louter referendarissen kan zelfs voor de verstoktste liefhebber van hoorspelen wat eentonig worden. De bezorgde moeder heeft echter groot gelijk, als zij wijst op de opvoedende taak van de radio. Daarom lijkt het ons, domme radioleken, beslist onverantwoord veel laag-bij-de-grondse taal als vorm van amusement te brengen en als deze humor aangeboden wordt in een vaste radiorubriek, vinden wij deze regelmatige uitzending bedenkelijk, hoewel wij ons kunnen voorstellen, dat er mensen op dat bepaalde uur bij hun toestel gaan zitten met een gezicht van ‘Ha, daar komt hij weer!’
Men zou kunnen opwerpen, dat het met de invloed van de radiotaal niet zo'n vaart zal lopen. Verreweg de meeste luisteraars wensen muziek en roepen ‘draai af dat ding!’, als ze een spreker horen. Daarbij komt nog, dat de spreekgewoonte bij een mens al lang gevormd is, wanneer hij zelfstandig naar de radio luistert. Die paar keer banale taal maken zijn uitspraak niet slechter, evenmin als de goede taal zijn uitspraak verbetert. Ja, het tegendeel hiervan is moeilijk te bewijzen. Wij strijden echter voor een zuiver en verzorgd taalgebruik. Verruwing van de uitspraak betekent voor ons een verruwing van de mens. Een streven naar verzorgde taal hebben alle beschaafden gemeen, omdat het een der wezenskenmerken is der cultuur. In September hebben wij nog op dit gezegde van Prof. Kloeke gewezen. De radio geeft ons lang niet altijd deze verzorgde taal te horen. zodat men zich daaraan kan ergeren. Klachten over een slecht taalgebruik helpen niets. De oorzaken dienen zonder zachtzinnigheid opgespoord te worden. Wie vindt, dat de radio in taalzaken geen negatieve invloed uitoefent, moet toch nog van haar een positieve invloed verlangen. Daarom hebben wij in deze beschouwing zoveel het werkwoord ‘moeten’ gebruikt. Er zit niets anders op. Men moet hier eisen stellen, ook al zou een andere ‘men’ zich daaraan ergeren.