Onze Taal. Jaargang 21
(1952)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 9] | |
Verzorgd NederlandsHet streven naar verzorgde taal hebben alle beschaafden gemeen, omdat het een der wezenskenmerken is van cultuur. In Haarlem - zo is wel eens beweerd - wordt het zuiverste Nederlands gesproken. Nu geloven wij daar niet aan, niet omdat wij de inwoners van deze stad een kwaad hart toedragen, maar omdat wij er weinig voor voelen het bewuste bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap te gebruiken en nog minder dit zuiverste aller zuiverheden tot één plaats te beperken. Ieder voelt wel wat Algemeen Beschaafd (A.B.) is. Dat is gauw gezegd, maar een antwoord geven op de vraag, waar dan het taalgezag zetelt, welke taal het uitgangspunt is van het A.B., hoe de verhouding is tussen Hollands en A.B., hoeveel sprekers er dan wel van dat A.B. zijn, behoort niet tot de gemakkelijkste taken. Een gesprek over deze dingen leidt spoedig tot een woordenstrijd over wat nu ‘beschaafd’ is, en dat wordt nog erger, als men gewestelijke taaleigenaardigheden in het geding brengt. Twee mensen, een uit het Noorden, een uit het Westen, die het er beiden over eens zijn, dat ‘loupe’ onbeschaafd is, zullen er over twisten, of men nu ‘lope’ of ‘lopen’ moet zeggen. Een taalgeleerde zal over dit ‘moet’ zijn schouders ophalen. Voor hem is de strikt wetenschappelijke waarneming der feiten al moeilijk genoeg. Een taalpaedagoog - in zekere zin is ieder lid van Onze Taal dit - kan deze waarneming persoonlijk wel bevredigen, maar van hem wordt toch maar verwacht, dat hij anderen aangeeft, hoe het behoort. Prof. G.G. Kloeke, lid van onze Raad, heeft onlangs een boekjeGa naar eind1) geschreven, waarin hij een belangwekkend verslag geeft van zijn onderzoekingen, waarmede wij allen te maken hebben. Daar Kloeke behalve een scherp waarnemer en een dialectkenner ook een uitstekend opvoeder in taalzaken is, willen wij in het kort de inhoud van zijn geschrift hier weergeven. Klachten over slecht gebruik en slordige uitspraak van de moedertaal zijn niet nieuw. Deze toestanden moeten wel samenhangen met een gezagscrisis. ‘Gezag’ heeft meer de betekenis van ‘overwicht’, terwijl in ‘macht’ meer een ‘dwang’ is opgesloten. Gezag in taalkwesties is een uiterst teer punt. De grote achttiende-eeuwse taalkundige Lambert ten Kate heeft er al voor gewaarschuwd ‘Taalwetten te vinden en niet te maken’. Als wij in onze taalgemeenschap het gebruikelijke begrip ‘Hollands’ willen aannemen als gezagscentrum, dan moeten wij daarbij als zeker vaststellen, dat in de andere provincies even goed A.B. gesproken wordt en dat ook in Holland rekening gehouden moet worden met minder beschaafd, platte taal van de steden en oude resten van dialecten. Men werkt altijd met een massaal begrip zonder zich er bewust van te zijn, dat dit A.B. door drie verschillende generaties wordt gesproken, die een verschillende taalopvoeding hebben genoten. Te vaak is de definitie ‘goed Nederlands spreekt hij, van wie men niet horen kan, uit welk gewest hij afkomstig is’ zonder meer aanvaard; men kan toch mensen, die bijv. hun Limburgse of Groningse afkomst in hun moedertaal niet verloochenen, zo maar niet uitsluiten van de beschaafde sprekers! Ons ‘Hollandse’ A.B. staat zeker voor een groot deel onder Zuidelijke invloed, vooral in de schrijftaal: | |
[pagina 34]
| |
woordparen als ‘werpen - gooien’, ‘gij - jij’, ‘reeds - al’ bewijzen dat. Dit A.B. is in de loop der tijden geen onveranderlijke grootheid, met oppergezag bekleed, geweest. Woorden, die vroeger tot de woordvoorraad der beschaafden hebben behoord, zijn daaruit verdreven. Tot ver in de achttiende eeuw kan men vormen als ‘deurboren’, ‘hier leit begraven’, ‘zeun’ aantreffen. Maar ondanks deze beperkingen moet men vasthouden aan de mening, dat het globale begrip ‘Hollands’ wel het centrum van het beschaafde Nederlands aangeeft. Kloeke stelt zich een stoutmoedige vraag. Hoeveel sprekers van dat A.B. zijn er nu wel? Hij wil niet een vage schatting doen, maar gaat uit van de definitie van ‘beschaafd’ in het grote Woordenboek, nl. ‘hoogere beschaving en opvoeding bezittende of daarvan blijk gevende, gewoonlijk met het bijdenkbeeld van eenigszins hoogeren stand in de maatschappij.’ Ja, wie zal zeggen, wat en wie beschaafd is? Is deze definitie niet geheel bevredigend - het laatste deel is zeker te onbepaald en in onze tijd wat vreemd - in elk geval geeft zij ons een middel om een antwoord te geven op de gestelde vraag. Welk percentage dan van ons volk bezit hogere beschaving en opvoeding en wordt geacht daarvan blijk te geven in zijn taal? Van ons volk bezit ongeveer 3% een middelbare schoolopleiding; dus - in de zin van de definitie en wanneer men afziet van het ongrijpbare aantal dergenen, die zich buiten de school ontwikkeld hebben - 3% Nederlanders, die geacht worden enz. Wij horen de protesten al: ik ken velen met niet meer dan lagere school, die zuiver Nederlands spreken; ik ken zg. intellectuelen, die er een afschuwelijk taaltje op na houden; is het beschaafd spreken dan beperkt tot de weinigen, die het voorrecht van een betere schoolopleiding gehad hebben, en zijn de anderen dan voor altijd van deze groep uitgesloten? Degenen, die zich dit verontwaardigd afvragen, dienen te bedenken, dat de onderzoeker bij het bepalen van het aantal beschaafde sprekers niet een vage slag in de lucht wilde doen, maar naar een vaste basis zocht. Laten wij Prof. Kloeke aan het woord: ‘Wie onze conclusie rigoureus en zelfs min of meer snobistisch mocht vinden, moge bedenken, dat dit gebrek aan égards voortvloeit uit het gebruik van de in menig opzicht zo ondoelmatige term “beschaafd”. Dit is het gevolg van het feit, dat de antithese beschaafd - onbeschaafd nu eenmaal niet op een zuiver zakelijke tegenstelling berust, zoals dat b.v. het geval is bij rood - groen, lang - kort. Dat dringt nog eens extra duidelijk tot ons door, wanneer we zien, dat het W.N.T. nog een andere definitie van “beschaafd” geeft: “Van een volk, eene maatschappij. Niet meer in den onontwikkelden natuurstaat verkeerende.” Zonder de waarheid al te veel geweld aan te doen kan men dan immers aan de hand van deze tweede definitie constateren, dat ons volk, voor zover het tot het oordeel des onderscheids is gekomen, voor 100% beschaafd is.’ Overdiep schatte het aantal beschaafd-sprekenden nog minder, nl. 1%. Wie wel eens deskundigen bij de schoolexamens heeft gehoord, kent hun klachten over het onbeschaafde Nederlands van de scholieren. Men moet zich dan ook tevreden stellen met de conclusie, dat bij ongeveer 300.000 mensen in ons volk de mogelijkheid bestaat beschaafd te spreken. Nu is ‘beschaafd’ een met dynamiet geladen woord, omdat de tegenstelling ‘onbeschaafd’ is en zo wil niemand spreken, laat staan zijn. Kloeke gebruikt liever de term verzorgd Nederlands. De tegenstelling daarvan heeft een minder kwetsend karakter en het woord laat beter zien, dat men met iets bezig is, aan iets werkt, m.a.w. de verzorging van het Nederlands is een voortgezette taak en niet een toestand, die af is. Door middel van vergelijkingen kan men dan zien, wat in deze groep gebeurt, want men moet niet denken, dat alle verzorgd-sprekenden op dezelfde wijze spreken. Men weet, wetenschappelijk gesproken, nog slechts weinig van deze taal. ‘Zal het niet een geschiedenis zijn van natuur en cultuur, van verstand en onverstand, van geniale vondsten en domme flaters, van losse zwier en pietluttigheid, van systeem en doorbreking, van orde en excessen?’ Lambert ten Kate stelt als ideaal naast de verschillende dialecten een gecultiveerde taal. Hij noemt haar ‘Gemeene-Lands-Tale’. Deze kenmerkt zich door de volgende eigenaardigheden: 1. zij is vrij van dialecten; 2. zij volgt de traditie van de beroemde schrijvers; 3. zij is voortdurend in wording; 4. zij is de voertaal voor de verschillende gewesten; 5. zij is de standaardtaal, die buitenlanders leren als Nederlands. Met deze definitie kan Kloeke - ook al is hij het met 1 niet eens - wel vrede hebben. Dit ideaal ligt altijd hoger dan het gemiddelde peil van de beschaafde spreekgewoonte. Toen er grammofoonplaten waren opgenomen van studenten, bleek slechts een minderheid aan de eisen van een zuivere ee en oo te voldoen en juist deze uitspraak wordt als een scherpe norm gevoeld voor beschaafd spreken. Normaal is wel voor de meerderheid van de Hollanders de ei- en ou-uitspraak van de ee en de oo. Is dit nu de norm van het verzorgde Nederlands? Neen, want dit zou de macht van het getal zijn; verzorgde taal wordt gekenmerkt door een voortdurend zijn best doen om, in dit geval, de ei- en ou-uitspraak van genoemde klanken tot het uiterste te beperken. Hollands is ook de neiging woorden als ‘berg’, ‘melk’ uit te spreken als ‘bèrreg’, ‘mèllek’; eveneens Hollands is de uitspraak ‘siegerèt’, ‘biejeskóóp’, ‘tebák’, ‘mezíék’ e.d. Een taalwaarnemer voelt het wel eens als een ijdele zaak deze uitspraak af te keuren, omdat hij te maken | |
[pagina 35]
| |
heeft met wat de taalgebruiker in feite doet. Een taalpaedagoog zal zich verzetten, omdat hij als norm voelt, hoe het behoort, d.w.z. hoe een handjevol ‘beschaafden’ hun uitspraak verzorgen. De taalpaedagoog is nu eenmaal meer negatief dan positief: hij zal scherp voelen hoe het niet moet, dus niet ‘chehèt’ maar ‘gehad’, niet ‘pedón’ maar ‘pardon’. Het is overigens opmerkelijk, hoe weinig mensen hun eigen tekortkomingen horen. Wie een ander attent maakt op een uitspraak als ‘benáán’, zal een boos antwoord krijgen: ik zeg toch duidelijk ‘ba-naan’! Moet men daarom maar deze uitspraak van een zwakke klinker tot standaard verheffen? Men kan de krachten, die de uitspraak bepalen, verdelen in een linkse en een rechtse. De linkse kracht wordt bepaald door allerlei factoren (o.a. van phonetische aard, zoals in ‘stesjón’, ‘Ieteljááns’). De rechtse is die van de spelling. Men kan nu een parallellogram maken met links en rechts als zijden; de diagonaal geeft dan de ontwikkelingsrichting van de verzorgde taal aan, met dien verstande, dat in de ene tijd de richting meer links en in de andere tijd meer rechts zal zijn. Vooral in Vlaanderen is Prof. Kloeke tot het inzicht gekomen, dat de term ‘verzorgd Nederlands’ beter is. De beschaafde omgangstaal in Vlaanderen staat onder de invloed van de geschreven taal en het gesproken Noordnederlands. De taalgewoonte van de Vlaamse intellectuelen is zeer uiteenlopend, maar in elk geval is bij hen de verzorging, het voornaamste van de beschaafde omgangstaal, duidelijk aanwezig. ‘De standaard hebben de Vlamingen evenmin in pacht als de Hollanders, maar het streven naar verzorgde taal hebben alle beschaafden gemeen, omdat het een der wezenskenmerken is van cultuur.’ |
|