Is de liefde tot zijn taal ook ieder aangeboren?
Eigenlijk zou het ideaal zijn, wanneer er buiten het wetenschappelijk terrein niets over taal te zeggen viel. Dan zou iedereen in staat zijn in alle omstandigheden een juist gebruik te maken van de taal, van zijn eigen taal althans. Zo'n volmaakte toestand lijkt natuurlijk, maar de werkelijkheid is zo ingewikkeld, dat we die toestand nooit zullen bereiken.
In een Engels staatsrapport van jaren geleden wordt opgemerkt, dat taal niet enkel het middel tot uitdrukking van gedachten is, maar feitelijk het denken zelf, de denkstof en het denkproces. Nu is denken moeilijk en inspannend, tenminste helder denken. Een zuiver taalgebruik en een goede, heldere stijl worden niet in de schoot geworpen. Daarom is er zoveel te zeggen over het algemene taalgebruik.
‘Taalontwikkeling is afhankelijk van geestelijke groei’, zegt het rapport-Van den Ent, handelend over de moedertaal op de middelbare school. En het genoemde Engelse rapport over het onderwijs in het Engels betoogt, dat het vanzelf spreekt, dat een kind een zekere beheersing van de moedertaal moet verwerven, voordat er ontwikkeling op andere gebieden mogelijk is. Wanneer er een achterstand ontstaat in wiskunde, geschiedenis of aardrijkskunde, is dit een achterstand op beperkt terrein, die later ingehaald kan worden. ‘But a lack of language is a lack of the means of communication and of thought itself’. (Maar als er iets ontbreekt aan het taalvermogen, is dat een gebrek in het vermogen tot meedelen en in het denkvermogen zelf.) In het algemeen staat het vast, dat een kind slecht Engels leert, als het geen goed Engels leert, en dat veroorzaakt waarschijnlijk een slechte wijze van denken. Aldus vervolgt het rapport. Men wijst er op, dat de moedertaal geen zaak van ondergeschikt belang is, noch slechts één van de onderwijsvakken, maar de enige, onmisbare inleiding en grondslag van al het overige.
Deze uitspraken aangaande het Engels gelden, helaas, ook voor het Nederlands. De toestand in ons land is geen haar beter dan de Engelse was volgens dit rapport van 1921.
Dat ook andere landen dezelfde moeilijkheden kennen als wij, kan ons niet verheugen. Het is een ontstellend verschijnsel, dat de geroemde Westerse beschaving tegenwoordig sterk beinvloed wordt door een grote schare met weinig verantwoordelijkheidsgevoel. Wie hiertoe behoren, zijn gauw tevreden met zichzelf en hun werk en voelen weinig voor eigen inspanning. Het is duidelijk, dat een dergelijke algemene geestesgesteldheid het goede taalgebruik afbreuk doet. Maar daar staat gelukkig tegenover, dat degenen, die naar volmaaktheid streven, zich blijven inspannen om het bederf te weren. Door dit streven alleen kan behouden worden wat waarde heeft.
We hopen vurig, dat de te kleine groep der ‘taalbeschermers’ binnen korte tijd onvervaarde medestrijders zal krijgen in de leiders van de pers. Te veel van hun ondergeschikten en medewerkers behoren tot de ‘zorgelozen’. Maar deze krantenschrijvers niet alleen! Hoeveel ongerechtigheden, d.w.z. taalfouten, stijlfouten, lelijke constructies en onduidelijkheden vinden we ook niet bij anderen! Het zou wellicht een levenswerk zijn bijvoorbeeld de ambtenarentaal en de taal van juristen en deurwaarders zo te hervormen, dat mensen met een gezond ontwikkeld taalgevoel er