Ledenvergadering
op 15 December 1951 in ‘den Hout’ te 's-Gravenhage.
Aanwezig van het bestuur: de heren Duyvis, Krul, v.d. Pol, Smits, Wehrens, de redactrice Mej. Van Essen, en later de heer Muller.
Zes leden gaven voorts door hun komst van bijzondere belangstelling blijk.
Na de opening worden de notulen van de vergadering van November 1950 voorgelezen en goedgekeurd.
De voorzitter doet mededeling over het contract met de Ned. Uitg. Mij. te Leiden, inzake de uitgave van het orgaan, de acquititie en administratie. Het contract wordt door de vergadering aanvaard.
Een uiteenzetting van Mej. Griep, die om particuliere redenen niet aanwezig kon zijn, over taalverwaarlozing wordt in hoofdpunten medegedeeld. De leden zullen het gehele stuk eerlang in het orgaan vinden. Het bestuur zal onderzoeken hoe met Mej. Griep tot nauwere samenwerking te komen. Het verslag van den wnd. secretaris blijkt bij ongeluk niet aanwezig te zijn. Besloten wordt het aan de aanwezige leden toe te zenden, die daardoor de gelegenheid zullen hebben er hun goed- of afkeuring over uit te spreken. (Het volgt hieronder.)
Het verslag van den penningmeester wordt onder veel instemming aanvaard. We hebben het er finantiëel gunstig afgebracht, zodat we een eventuele tegenvaller met de nieuwe uitgeverij op kunnen vangen en voor redactioneel werk wat gunstiger betaling in het vooruitzicht kunnen stellen. De penningmeester memoreert in het bijzonder de activiteit van Mej. Van Burken en den heer Ubbels, die kans hebben gezien f 600, - achterstallige contributie te inkasseren.
De aanvankelijke verwachting, dat Mej. Van Burken tot bestuurslid zou zijn te benoemen, moet worden prijsgegeven, daar Mej. Van Burken dit lidmaatschap niet wenst te aanvaarden. Met het voorstel tot benoeming van den heer Smits tot secretaris en van den heer v.d. Pol tot gedelegeerd lid bij de Ned. Uitg. Mij. kan de vergadering instemmen.
Rondvraag. De heer v.d. Pol komt nog eens terug op het stuk van Mej. Griep. Haar uiteenzetting versterkt hem in het plan een soort taalcongres te organiseren, waartoe hij in eerste instantie belangstelling wil wekken bij de pers en de radio.
De heer Diephuis komt terug op zijn voorstel van verleden jaar: de onderwijskrachten van lagere en middelbare school op te wekken tot grotere belangstelling voor de taal om aldus de leerlingen wakker te maken. De voorzitter antwoordt, dat dit plan niet uitgewerkt is geworden, omdat het bestuur al zijn kracht en tijd besteed heeft aan een betere administratieve organisatie van de uitgave van het orgaan en het genootschap zelf. De taak werd voor vrijwilligers te veel omvattend. Nu met een uitgever een contract aanstaande is, komt meer tijd beschikbaar voor suggesties uit de ledenvergadering. Het voorstel-Diephuis zal in het nieuwe werkjaar op de mogelijkheid van uitvoering worden onderzocht.
De heer v.d. Pol roert de ondeskundigheid van het bestuur aan, voelt zich zelf bij redactioneel werk te veel leek en zou prijsstellen op de medewerking van bijvoorbeeld een neerlandicus uit de leerkrachten. Prof. Krul meent dat ondeskundigheid ons behoedt tegen afdrijven of meeslepen in een bepaalde richting. Hij vindt ons werk zo slecht nog niet en ziet niet zo veel reden zich te beklagen over de ongevoeligheid voor de taal. Hij wijst op het privaat-docentschap in Delft over voordrachtstechniek en de samenstelling van 47 technische woordenlijsten, waarvoor veel belangstelling bestaat.
De heer v.d. Pol stelt voor in Februari pers- en radiomensen bij elkaar te roepen om in het najaar een landdag te kunnen organiseren. Prof. Krul zou als onderwerp aanbevelen: het M.O. en de taal en het L.O. en de taal.
De kascommissie stelt voor den penningmeester décharge te verlenen, hetgeen onverwijld geschiedt. Een nieuwe kascommissie zal bestaan uit de heren Ubbels en Diephuis. Er wordt gevraagd naar een boekje over oud-Nederlandse zegswijzen. De heer v.d. Pol noemt Stoet en K. ter Laan. De heer Ubbels vraagt of het moedwillig taalverknoeien om de aandacht te trekken, zoals dit bij de radio voorkomt, is tegen te gaan. De heer v.d. Pol meent, dat hier uit taalkundige overwegingen niet tegen te ageren is, omdat die verknoeierij als spel dient te worden beschouwd.
De heer Meyerink wil barbarismen meer en bij herhaling gesignaleerd zien. In Engeland bestaat een boekje, dat zich richt tegen ambtelijke gemeenplaatsen.
Nu er weer een periode van vijf jaar achter ons ligt, wil de heer v.d. Pol een boekje uitgeven overeenkomstig de eerste klapper. Hiervoor zal echter een taalkundige gezocht moeten worden en zal een f 500, - beschikbaar moeten zijn, omdat het werk van den heer Smit op dit gebied door niemand van ons is over te nemen. Het plan zal door het bestuur onderzocht worden.
De voorzitter bedankt de leden voor hun aanwezigheid en voor de geanimeerde belangstelling, waarmee de agendapunten zijn aangehoord en behandeld, en sluit de vergadering.