De boeman
De boeman is een ijzingwekkend wezen, wiens aangekondigde komst reeds vele stoute kinderen met succes tot gehoorzaamheid heeft aangespoord! Want als die vreselijke boeman toch eens werkelijk kwam! Neen, dan maar liever de vervelendste opdracht uitgevoerd! Of de bedreiging met dezen boeman van veel paedogogische wijsheid getuigt, laten we hier maar in het midden! Wij willen alleen den boeman zelf eens bekijken en treden hem onbevreesd tegemoet! Wat is hij voor een wezen? Een man, die boe! zegt? Het is niet onmogelijk, dat het woord inderdaad rechtstreeks van boe! is afgeleid, en wel van boe! als uitroep om schrik aan te jagen. Het woord is niet overal in gebruik, doch in elk geval wel in Amsterdam, Noord-Brabant en West-Vlaanderen. In het Duits kent men het in den vorm bumann, in Bonn als bömann. Ook in Schotland komt het voor: buman. Een ander woord, dat in denzelfden zin gebezigd wordt, is boesman, in het Fries: buzeman, buzehappert, buzeteller, en in het Gronings: boesoppert, boeze. Deze woorden staan in verband met boezen, dat reeds in de 17de eeuw bekend was, doch nu nog slechts hier en daar voorkomt, o.a. in Vlaanderen in de betekenis van kloppen, slaan, speciaal gebezigd bij het smeden van zilver: platkloppen, hetgeen dan gebeurt met den boeshamer. In Zwolle schijnt boezen in den zin van eieren tikken (op Pasen) voor te komen. De boesman is dan de man, die schrik aanjaagt door te slaan of te kloppen; vgl. hiermee: klopgeest.
In Limburg heet de boeman ook wel: boddeman, wellicht afgeleid van boddelen of bodderen, dat stommelen betekent; sommigen brengen dit boddeman echter in verband met Duits butzenmann, buttmann, budde, buddeke, buttke; woorden, die evenals het Duitse böggelmann de betekenis hebben van: man met een mombakkes, of: man met een bult, een bochel. Mombakkes of bochel, dat klinkt vreemd. Maar zowel butzen als bögge of bögke komen voor in de betekenis van klomp, kluit, vormloze massa en in die van vermomde gestalte. De betekenisovergang is misschien niet zo heel onbegrijpelijk: iemand die ‘verbützet’ en ‘verbögket’, tot een vormloze massa geworden is, kan zo vermomd zijn; hij heeft een mombakkes voorgedaan en ziet er nu vormloos en raar uit. Mogelijk moeten we ook het Nederlandse bocheljoen hiermee in verband brengen. Buchelioentje is in een 17de eeuwse klucht de naam van een knecht, die vermomd als kabouterman met een bochel anderen schrik aanjaagt. Tegenwoordig duidt het woord bocheljoen een gebochelden, misvormden dwerg aan.
Men veronderstelt wel, dat ook ons boeman uit boddeman, butzenmann en verwante woorden ontstaan is, doch of hij nu oorspronkelijk een man met een mombakkes of een boe!-roeper is geweest, een schrikaanjager blijft hij!
Evenals boesman en de bietebouw, ook een woord, waarvan de oorsprong onbekend is. Het zou een samenstelling van bijten kunnen zijn, doch dit is gezien de bijvormen bijdebauw, bijbauw, biebauw niet zeer waarschijnlijk.
Ook bieteman en bietebeer komen voor. Deze woorden zouden kunnen samenhangen met het Engelse bug, d.i. spook, en bugaboo en bugbear, die men voor woorden van Keltischen oorsprong houdt. Over het ontstaan van deze woorden is echter niets met zekerheid te zeggen.