U hebt of u heeft?
Onze trouwe lezers, die al jaren lang op Onze Taal zijn geabonneerd, zullen dit nummer misschien wel verveeld ter zijde leggen, als ze het opschrift van dit stukje zien! Alweer dat verhaal over die werkwoordsvormen bij ‘U’? Dat kennen we nu langzamerhand toch wel!, zeggen ze misschien. Nu, wij begrijpen dat best! En wij nemen het u helemaal niet kwalijk, als u dit artikeltje overslaat. Maar niet alle abonné's kennen ons blad al zo lang. Gelukkig komen er steeds nieuwe bij en zij zitten vaak met dezelfde problemen, waar onze oude getrouwen vroeger mee zaten. Is er nu maar één lezer, die graag eens een reeds vroeger besproken onderwerp behandeld wil zien, dan verdient het de voorkeur hem of haar per brief te antwoorden. Over dit onderwerp komen den laatsten tijd echter weer zoveel vragen en opmerkingen bij de redactie binnen, dat het wel verantwoord is er nog eens in ons blad over te schrijven.
Een belangstellende lezer heeft in Onze Taal tot nog toe onze critiek gemist op de z.i. hoe langer hoe meer in gebruik komende fout van ‘U kunt’, ‘U hebt’, ‘U bent’, in plaats van ‘U kan’, ‘U heeft, ‘U is’. ‘Opvallend is het’, zo schrijft hij, ‘dat de foutieve vervoeging ook ingeslopen is in officiële stukken. De dagbladen dragen er het hunne toe bij om deze grammaticale fout hoe langer hoe meer bij het publiek in te hameren’. Hij eindigt met de vraag, of het wellicht aanbeveling zou verdienen, indien van ons genootschap een actie uitging, ‘te beginnen met de dagbladen, om het taalgevoel weer iets gevoeliger te maken’.
Dit laatste denkbeeld verdient ongetwijfeld ernstige overweging. Want als wij de kranten lezen, vragen wij ons werkelijk wel eens af, of het Nederlandse volk alleen maar quasi-Engels taalgevoel bezit! Het doet ons daarom altijd goed als wij brieven mogen ontvangen van Nederlanders, die met ons strijden voor het behoud van ons Nederlandse taaleigen. Deze medestrijders zullen er ook prijs op stellen, dat wij hen zo nodig op vergissingen hunnerzijds opmerkzaam maken. Wij worden zelf ook graag op onze vingers getikt, als wij fouten maken! Maar het is nu onze beurt, want onze lezer vergist zich!
U kunt, u hebt enz. is niet fout. Het is minstens evengoed te verdedigen als U kan enz. Om dit duidelijk te maken, moeten wij U laten zien, hoe beide vormen ontstaan zijn. Men heeft wel eens gezegd: ‘U is naar zijn afkomst een persoonlijk voornaamwoord van den derden persoon, want het is afgeleid van Uwe Edelheid.’ Deze redenering is echter volkomen onjuist. ‘Uwe Edelheid’ is toch immers geen persoonlijk voornaamwoord! Het is een zelfstandig naamwoord voorafgegaan door een bezittelijk voornaamwoord, en het werd gebruikt ter vervanging van den rechtstreeksen aanspraakvorm. Andere voorbeelden van een dergelijk gebruik zijn: Hare Majesteit, Uwe Hoogheid, Uwe Excellentie. In Groningen behoort het zelfs tot de dagelijkse spreektaal. Daar vraagt een kind aan zijn moeder: Heeft moeder nog een koekje voor mij? en moeder zegt tegen den predikant: Dominee heeft gisteren mooi gepreekt! Men richt zich dus tot een ander niet met het persoonlijk voornaamwoord van den tweeden persoon, maar met een zelfstandig naamwoord, dat de aangesprokene moet aanduiden. Niet alleen in Groningen, doch ook elders in ons land worden kleine kinderen op deze wijze aangesproken: Heeft mijn jongetje zijn bordje al leeg? Gaat Mammie's kindje mee rijden? Of ook worden ze wel met hun naam aangesproken: Dat mag Henkie niet doen, hoor! Corrie moet nu zoet gaan spelen! En kinderen beneden de drie jaar gebruiken dezen vorm ook voor den eersten persoon, dus: Wimmie wil mee! Annie pap hebben!
Uwe Edelheid is dus geen persoonlijk voornaamwoord. Maar uit Uwe Edelheid ontwikkelde zich via U.E. Uwé en hieruit ontstond: U. Dit U was, zoals een lid van onzen Raad eens schreef, terstond een pronomen van den toegesproken persoon, dus een pers. voornw. van den tweeden persoon. Als herinnering aan zijn afkomst behield het echter nog de verbinding met den derdepersoonsvorm van het werkwoord. Uit ‘Uwe Edelheid (zelfst. nw. voorafgegaan door een bezitt. voornw.) heeft’ ontstond dus: ‘U (persoonlijk voornw. van den tweeden persoon) heeft’. Op den duur ging ook zelfs die herinnering verloren: het tweede persoonspronomen U werd verbonden met den tweedepersoonsvorm van het werkwoord: U hebt. Maar ook de oude vorm bleef nog voortleven en zo kent onze taal nu naast elkaar: U heeft, U hebt; U is, U bent; U zal, U zult; U kan, U kunt; U mag, U moogt; U kwam, U kwaamt; U gaf, U gaaft; U kreeg, U kreegt.
Een uitvoerige behandeling van dit onderwerp vindt U in Onze Taal, 10e jg., 1941, blz 45/7. Zie ook Onze Taal, 10e jg., 1941, blz. 34/5 en 7e jg., 1938, blz. 13.