Diener?
Een lezer schrijft ons: ‘Herhaaldelijk is er de aandacht op gevestigd, dat wij geen goed woord hebben voor den bediende in een restaurant b.v., die nu luistert naar den roep “Ober”. Kunnen wij dit woord niet kwijt? Hoe eerder hoe liever. Wat dan?
Een vertaling van het Fransche garçon lijkt mij niet juist; de meesten van hen spelen thuis met hùn jongens. En “Jan” schijnt te persoonlijk. De Engelschman drukt door zijn “waiter” uit, dat hij den bedoelden bediende ziet als den man, die wacht op bestellingen - waarvan het gevolg kan zijn b.v. tafeldienen.
De vraag is of wij het dienende van den bediende niet kunnen uitdrukken door “diener”. Hij is dan geen bediende en geen diender, maar iemand met een eigen pakje, nieuw van snit en niet naar andersman model.’
Wij waarderen het zeer in onzen lezer, dat hij zijn best doet een karakteristiek woord voor den koffiehuisbediende te vinden. Hoe aardig zijn vinding echter ook klinkt, zij lijkt ons toch niet aanbevelenswaardig. Diener is immers het Duitse woord voor ons dienaar. De achtervoegsels -aar en -er zijn in oorsprong dezelfde. Het Gotisch kent het reeds in den vorm -areis en het is waarschijnlijk ontleend aan het Latijnse achtervoegsel -arius. In het Nederlands werd dit -er of -aar. Het Zuidnederlands heeft meestal -er, b.v. metser voor metselaar. Na n en r hebben wij gewoonlijk -aar: dienaar, leraar, minnaar, in andere gevallen echter -er: rechter, jager, zanger. In het Duits vinden we het suffix -aar niet, ook niet na n of r: Diener, Lehrer. Bij ons diender hebben we met hetzelfde achtervoegsel te doen. De e van -er is toonloos en wanneer zo'n toonloze e, gevolgd door een r, voorafgegaan werd door een l, r of n, ontstond de overgangsklank d, zoals in: meerder, minder, daalder, raarder, boerderij, boender e.d. Vandaar dat naast dienaar diender uit diener voorkomt. Beide woorden hebben oorspronkelijk dezelfde betekenis, maar langzamerhand hebben ze elk een speciale betekenis gekregen. In het Middelned. vindt men: diener, dienere, dienre, dinre, dienare en diender naast elkaar in de betekenis van: dienaar, bediende, knecht, bode van een raad, gerechtsdienaar. Zelfs het vr. dienersche en het verkleinwoord dienerkijn komen er voor. Thans betekent dienaar: iemand, die een ander dient, iemand, die tegen loon arbeid voor een ander verricht, echter niet ten behoeve van diens persoon of huishouden, dus geen bediende of dienstbode; in dien zin werd het vroeger wel gebezigd. Dienaar kan ook iemand zijn, die een ander vrijwillig diensten en hulde bewijst, zoals een minnaar jegens zijn geliefde. Men behoeft echter niet bepaald dienaar van een persoon te zijn, er zijn ook dienaren van de wetenschap, de kunst, de geschiedenis of de kerk. De
betekenis is verzwakt als het als beleefdheidsbetuiging, b.v. bij een afscheid wordt gebezigd: Uw dienstwillige dienaar, en zelfs werd de betekenis van de bij het afscheid gemaakte buiging op onzen dienaar overgebracht: zijn dienaar maken, een dienaar geven. Dit gebruik van het woord dienaar is thans echter weer uit de mode.
Het tegenwoordige diender heeft al deze betekenissen niet meer. Het wordt alleen gebezigd in den zin van: agent van politie. En diener is thans helemaal niet meer in gebruik en het zal er wegens zijn Duitsen klank ook wel niet zo gemakkelijk weer inkomen.
Maar hoe dàn van den ober af te komen?