Scheppen
Een lezer schrijft ons: Twee van de bekendste Nederlandse romanschrijvers schrijven: ‘Hij schiep er behagen in’. Zouden zij ook zeggen: ‘Hij had er behagen in geschapen’?
Misschien wel. Onze kunstenaars zijn zo gewend aan het sterke scheppen, dat wij het hun niet kwalijk kunnen nemen, als zij ook eens behagen in hun schone scheppingen ‘geschapen’ hebben. Maar wij, gewone taalgebruikers, moeten ons bij ons behagen in de heerlijke voortbrengselen der kunst toch maar nederig bij het zwakke scheppen houden. En wij vertrouwen, dat onze taalvirtuozen ons wel vriendelijk willen aanhoren, als wij hen er aan herinneren, dat onze taal naast het sterke scheppen-schiep-geschapen in de betekenis van: voortbrengen, in het leven roepen, ook het zwakke scheppen-schepte-geschept, d.i. met een hol of plat voorwerp naar boven brengen, kent.
Hoe komen wij aan deze twee gelijkluidende werkwoorden? Het is niet onmogelijk, dat zij oorspronkelijk denzelfden stam hebben. Hoewel in het middelned. sceppen in beide betekenissen gewoonlijk sterk, soms ook zwak, voorkomt, moeten we toch twee werkwoorden onderscheiden, en wel: 1e ohd. scepfen, waarbij nhd. schöpfer en schöpfung, os. skeppian, ofr. skeppa, ags. scieppan, got. gaskapjan, voortbrengen, maken, en in alle talen sterk: 2e ohd. scepfen (sterk), os. skeppian (zwak), een oorspronkelijk zwak werkwoord, dat waarschijnlijk is afgeleid van germ. skapa, waarmee on. skapker, biervat, en got. skapia, waarschijnlijk schenker, verwant zijn. Dan komt het van denzelfden stam als schepel, een afleiding van middelned. scap, d.i. houten rek, plankenkast (vgl. schap voor plank, dat in onze dialecten nog voorkomt), ofri. scep, d.i. vat. Bij het sterke werkwoord scheppen kende onze taal vroeger ook een zelfstandig naamwoord schap, middelned. scape, in de betekenis van: vorm, gedaante, vgl. het engelse shape. Ook ons achtervoegsel -schap moeten we hiermee in verband brengen. De schepen, de man, die vroeger het vonnis velde, is hier eveneens familie van. Bij het zwakke werkwoord behoort nog het woord schop, niet in de betekenis van: trap, maar van: spade, middelned. schoep.