Zo was er dus bij alle bevolkingskringen gelegenheid genoeg voor de Germanismen om ongemerkt binnen te sluipen!
Maar de taalzuiveraars dan? Deze waren juist in dien tijd opgetreden! Lieten zij die lelijke Germanismen dan maar ongestoord voortwoekeren? Ja, dat deden zij! En dat niet alleen, zij hielpen zelfs een handje mee, want zij wilden graag van de hulp uit het Oosten gebruik maken om het Frans en Latijn te verdrijven! Hoor maar eens, hoe de heer Jan van Ghelen, de uitgever van Jan van der Werve's Schat der Duytscher (d.i. Nederlandse) talen, erover dacht: ‘Dese onse tale, al is sy van der Overlantscher (d.i. Duitse) spraken van gheluytsweghen seer verscheyden, so heeft sy nochtans metter selver hare ghemeynschap, wesende beyde tsamen van ghelycken eygenschap ende oorspronge, so dat wanneer in de selve onse moedertale yet ghebreeckt, men tselve aen de Overlantsche halen ende rechtelyck mach gebruycken’. Spieghel was het hier volkomen mee eens. Hij vond, dat er tussen het Duits en het Nederlands niet zo heel veel verschil was, en zag er dan ook geen been in ter verrijking van de taal ‘uyt elcke verscheyden Duytsche spraack, ja uyt het Deens, Vries ende Enghels, de eyghentlyckste woorden (te) zoecken, van de welcke de ene deze, de andere de andere alleen int ghebruyck ghehouden hebben’. De taalzuiveraars waren dus helemaal niet afkerig van Germanismen! Juist uit de oorkonden van den Beiersen tijd putten zij de woorden, die de aan het Latijn of het Frans ontleende moesten vervangen. Zo hebben vele door onze grootste taalvirtuozen als Vondel, Hooft en Brederode aan het Duits ontleende woorden al vroeg burgerrecht gekregen in onze taal. Enkele van de oudste zijn: vertsagen (nu versagen), tsollen (nu sollen), cieren en cieraat (nu sieren en sieraad), malts(ch) (nu mals), rentser (nu ransel), schants (nu schans), grens, kortswijl, etsen, flits. Later kwamen daarbij: poets, fratsen, gletscher, erts, walsen, sarren. Dit zijn allemaal woorden met ts of s uit het Duits z. Verder zijn de woorden erbarmen, erkennen, erlangen, ervaren, alle met het
voorvoegsel er-, van Duitsen oorsprong. Zij komen al voor in de late Middeleeuwen. Ook ons wederkerig voornaamwoord voor den 3den persoon: zich, dat sedert de 18de eeuw, althans in het algemeen beschaafd Nederlands, alleenheersend is, hebben wij aan onze Oosterburen ontleend.
Wij laten hier nog enige woorden volgen, waarvoor wij ook een oorspronkelijk Ned. woord bezitten: ahorn (esdoorn), flikken (lappen), folteren (kwellen), gemaal, gemalin (gade, echtgenoot), gezant (bode), gestalte (gedaante), houding (Vlaams stal), hups (heus), louter (zuiver), noodwendig (noodzakelijk), pracht (schoonheid), sage (sprook), vertwijfeling (wanhoop). Uit lateren tijd dateren: aanstalte, bewust, gehalte, gewei, griesmeel, monter, foeteren, forel, freule, doelmatig (doeltreffend), wereldberoemd, leedvermaak, uitbundig. En dit is nog maar een greep!