De taal in het griend- en rietbedrijf
De rijkslandbouwconsulent voor de griend- en rietcultuur schrijft ons:
Het voorkomen van verscheiden benamingen van het riet geeft wel eens aanleiding tot verwarring. In Nieuwkoop, waar tussen het riet veel onkruid - ruigte - groeit, maait men het rietgewas voornamelijk als bladriet, d.w.z. in de herfst, wanneer het nog blad draagt. Men spreekt hier nu wel van dekriet en bedoelt daarmee niet het riet, waarmee het dak wordt gedekt, doch het riet, door middel waarvan de bollenvelden worden bedekt ter bescherming tegen wind en koude. Dit dekriet wordt daarom hier en elders, waar bladriet wordt gesneden, ook bollendek, bloemendek, of bloemenriet genoemd en voorts spreekt men van ruigtbossen. In Vinkeveen, waar men nog aan vervening doet, worden de ruigtbossen toegepast bij het drogen van de turf en het wat mooiere riet voor de geestgronden, voor ‘de geestkant’, verhandelt men daar als bloemisters.
Ter onderscheiding van het met onkruid vermengde riet noemt men te Nieuwkoop het schonere riet halriet en dit riet, waarvan het schoonmaken weinig arbeid vergt, oogst men pas na Nieuwjaar, zodra het blad is gevallen. Andere namen van dit riet, dat als dakbedekking dient, zijn dekriet, dakriet of dakenriet.
Ook in de Kop van Overijsel - de grote rietschuur - geeft men aan dit dekriet wel de naam van halriet. Zou deze naam volgens sommigen dus verband houden met het feit, dat het schoon riet is, elders werd opgemerkt, dat het oorspronkelijk heilriet zal hebben geheten. Het wordt gesneden in de winter, in een tijd, dat voorheen op het platteland weinig werk te vinden was en bittere armoede werd geleden, zodat de oogst van het riet, deze werkgelegenheid, heil bracht. Anderen legden verband tussen deze naam en de omstandigheid, dat het schonere riet vooral op lagere, natte gedeelten te vinden is, waar men het bij voorkeur bij vorst, als de hal in de grond zit, snijdt.
De vruchtbare, lage gorzen, waar het riet een grote lengte bereikt, leveren het matriet, de grondstof voor de vervaardiging van rietmatten. Het korte riet in dit lange gewas, dat na het trekken, het sorteren van het gorsriet overblijft, is te grof en van te geringe kwaliteit voor den rietdekker. Men noemt dit afval nog altijd stookriet en spreekt ook wel van pookriet of poken. Het werd nl. voorheen veelvuldig gebezigd bij het doen kromtrekken van het hout voor de bouw van houten schepen. Er zijn nog wel kleine werfjes, die voor dit doel riet als brandstof gebruiken en de bossen, die men in Nieuwkoop daarvoor aflevert, heten aldaar scheepmakers. Ook hier is het uitschot.
Het schoonmaken van het halriet wordt te Nieuwkoop sluiken genoemd en hetgeen men uit het riet verwijdert met een klauw draagt de naam van sluik. Het werd vroeger als strooisel in de stal gebruikt. In N.W.-Overijsel kent men de term sluiken eveneens.
Op de meeste plaatsen wordt het riet voor den rietdekker onmiddellijk na het snijden schoongekamd en in de band gedaan. In Nieuwkoop echter maakt men het op de zudde reeds ruwweg schoon