Uitheemse woorden
(F.) Uw blad van October 1949 vangt aan met een opstel over ‘Spreektaal-Schrijftaal’ en ik heb mij afgevraagd of het gebruik van niet-Nederlandse woorden in dit geval niet wat overdreven is. Zulks vooral, omdat de schrijver uiteraard een taaldeskundige is en de leiding ijvert voor een zuivere taal. Natuurlijk, een gematigd bezigen van uitheemse woorden verleent de taal enige sierlijkheid en plooibaarheid, afgezien van het feit, dat een gelijkwaardig Nederlands woord niet steeds beschikbaar is. Het inlassen van niet-Nederlandse woorden voorkomt ook dikwijls een te veelvuldig gebruik van éénzelfde woord.
Ga ik dus accoord met een sober gebruiken van die mogelijkheden; in het gewraakte opstel zijn er naar mijn smaak te veel. En tegen deze overvloed kom ik in opstand.
Is het hier uitsluitend een gevoelskwestie of is er sprake van een kunstmatig ten toon spreiden van belezenheid en algemene ontwikkeling? Of hebben de woorden een zo grote mate van burgerrecht verkregen, dat een aanmerking misplaatst is? Maar dan nog vraag ik mij af: ‘Waarom, als er zulke goede Nederlandse zijn’?
Daarover verneem ik gaarne Uw mening.
Wij zijn gewend aanmerkingen op onszelf, grootmoedig als wij zijn, op te nemen. Waarom ook niet die op onze medewerkers? Welnu, wij zijn het met F. eens: het gebruik van woorden, die niet van Nederlandse oorsprong zijn, in het artikel is overdreven geweest. Wij geven gaarne de woorden weer, die F. zou hebben willen vervangen in het artikel, met het vervangende woord, dat hijzelf vond: thema = onderwerp, hanteren = bezigen, constructie = samenstelling, funest = noodlottig, geaffecteerdheid = gekunsteldheid, literair = letterkundig, literator = schrijver, of letterkundige, exempels = voorbeelden, rariteiten = buitenissigheden, de studie = het boek of het opstel, rubriek = groep, nonchalance = slordigheid, criterium = maatstaf of kenmerk, abstractie = denkbeeldig iets, normen = regels of maatstaven, probleem = vraagstuk. En dat zijn nu alleen nog maar de vreemde woorden uit het eerste deel van het artikel! Wij zijn het met F. eens, dat het bezigen van uitheemse woorden niet altijd kan worden vermeden, maar dat een ‘tentoonstelling’ van vreemde woorden in het gebruik van onze moedertaal hinderlijk is. Wij ijveren juist voor het gebruik van Nederlandse woorden, als die zonder schade voor de bedoeling gebezigd kunnen worden. Nu hebben wij een hoogleraar, gelukkig, een hoogleraar!, eens horen zeggen, dat nergens de taal meer bedorven wordt dan aan de universiteit! Misschien is dat wat kras, maar het is verklaarbaar, dat in de beoefening der wetenschap de Nederlandse taal lijdt, omdat zoveel andere talen geraadpleegd moeten worden. Deze moeilijkheid doet ons echter zien, dat taaldeskundigen, gevormd aan de universiteit, wel uitermate degelijk en deskundig, wellicht geleerd, kunnen zijn, doch nog niet onttrokken aan de invloed van de omgang met andere talen. Technische deskundigheid waarborgt nog geen zuiverheid van taal, noch schoonheidsuitdrukking. Een letterkundige, die zichzelf geschoold heeft, kan hierin uitmunten.