Gemak.
Bij Van Lennep leest men: ‘een dier ruime ledikanten..., met lakens, waaronder zes personen op hun gemak konden geborgen worden’. De schrijver, merkt het W.N.T. op, bedoelde: zonder moeite. Daarvoor echter zegt men ‘met gemak’. De personen konden er op hun gemak liggen. Maar met gemak geborgen worden.
Ons gemak is het mnl. bnw. ‘gemac’, dat in verschillende wijzigingen de beteekenis vertoont van: passende (bij), geschikt (voor), aangenaam, zacht; een afleiding van den stam mak, verbinden, samenvoegen, waartoe ook het bnw. mak (gevoeglijk, handelbaar), het znw. makker (‘verbondene’) en het ww. maken (samenvoegen, tot een geheel verbinden) behooren. Uit het denkbeeld van: voegen, passen, te pas komen, gerieflijk zijn, laten zich de verschillende beteekenissen, waarin gemak voorkomt, gereedelijk verklaren.
Een lezer schrijft: Ik lees in O.T.: ‘Het werd een van de eerste en makkelijkst aanleerbare handgrepen...’. Is U het niet met mij eens, dat het woord ‘makkelijk’ eigenlijk niet in een blad als Onze Taal moest voorkomen, vooral niet in een antwoord van redactioneele zijde? Wij zeggen toch ook niet ‘het mak dient den mensch’!
Dergelijke woorden worden in het dagelijksche leven meer gebezigd. Zoo hoort en leest men dikwijls ‘het hoeft niet’ inplaats van ‘het behoeft niet’, maar niemand zal zeggen dat hij ‘hoefte’ aan iets heeft.
Of het werkelijk aangaat ‘makkelijk’ te veroordeelen op grond van de omstandigheid dat wij ook niet ‘mak’ voor ‘gemak’ zeggen (en ‘het hoeft niet’, omdat niemand zal zeggen dat hij ‘hoefte’ aan iets heeft), wagen wij te betwijfelen. Maar dit daargelaten. Zal men het met inz. eens zijn dat de vorm ‘makkelijk’ in een blad als O.T. eigenlijk niet behoorde voor te komen? Wat zegt het W.N.T.: Makkelijk, bijvorm van ‘gemakkelijk’, die vooral in Holland zeer gewoon is. Een makkelijke stoel. Vele citaten uit vroegere eeuwen. ‘De slinkerzijde is breet, en maklijk op te gaen’ (Antonides). ‘'T kleene blokhuis aldaar kreeghen zij makkelyk in’ (Hooft, Ned. Hist.). ‘Mij te ontloopen, zal zoo maklijk niet lukken’ (van Zeggelen).