Onze Taal. Jaargang 18
(1949)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIn plaats van met‘De bak was gevuld met turf in plaats van met kolen’. ‘Op dat ogenblik bevond de conducteur van de door de vrachtauto aangereden tram zich op het voorbalcon in plaats van op het achterbalcon’. Hoe komen we toch aan die malle constructies? Misschien doordat veel bladen gebruik maken van prutsers in plaats ‘van’ ‘van’ ‘van’ de Nederlandse taal benul hebbende journalisten?
Het komt ons voor, dat bovenstaande uitdrukkingen goed Nederlands zijn, zelfs de slotzin is juist, al is mooi wat anders! Wij hebben hier te doen met elliptische zinnen, | |||||
[pagina 43]
| |||||
d.w.z. dat er een gedeelte van de zinnen is weggelaten: Hij stond op het voorbalcon in plaats (van) dat hij op het achterbalcon stond, of: in plaats van op het achterbalcon te staan. Wij kunnen nu ‘te staan’ weglaten: Hij stond op het voorbalcon in plaats van (op) het achterbalcon. Inderdaad is het in dit geval niet nodig ‘op’ te herhalen, maar er zijn gevallen, waarin de herhaling van het bij het werkwoord behorende voorzetsel beslist herhaald moet worden om misverstand te voorkomen, b.v. Kees gaat naar Jan in plaats van naar Piet. Laten wij hier het tweede ‘naar’ weg, dan krijgt de zin een heel andere betekenis, want Kees gaat naar Jan in plaats van Piet duidt aan, dat niet Piet, maar Kees naar Jan gaat; wordt ‘naar’ herhaald, dan is de betekenis: Kees gaat niet naar Piet, maar naar Jan. Natuurlijk kan het voorzetsel ook niet gemist worden, als het in het eerste deel van de zin nog niet genoemd is, zoals in: Hij schreef in het schrift in plaats van op het bord. Red. | |||||
In hoeveelheidIk vermoed dat de schrijver bedoeld heeft, dat dat plutonium in belangrijke hoeveelheid is gemaakt; daarvóór had men er zeker maar sporen van kunnen vormen of althans kleine beetjes. Vermoedelijk zal hier dus geen overtolligheid maar juist een tekort aan woorden aanwezig zijn. | |||||
Naasthoger‘Naasthogere chef’ is inderdaad gewrongen, maar zou ‘naasthoger’ niet bovendien aan onze ‘naastoostelijke’ buren ontleend zijn? | |||||
Verguld zilveren kandelaars?Deze schrijfwijze zien we inderdaad veelal, maar moeten we ons daaraan houden? Op welke grond? Tot deze schrijfwijze kan ik met de beste wil niet komen:
Is er een officiële taalregel, die mij in het ongelijk stelt? | |||||
Hoogbouw - hoge bouwDat ‘hoogbouw’ een akelig germanisme is, daarover zijn we het allen eens, maar zijn we klaar, als we daar nu maar ‘hoge bouw’ voor in de plaats zetten? We zijn dan de Duitse constructie van het woord kwijt, dat is waar, maar.... het woord ‘bouw’ kan in het Nederlands alleen maar betekenen: ‘het bouwen’ (afgezien dan van de betekenissen ‘gestalte’ en de Javaanse oppervlakte maat, die hier niet mee te maken hebben), dus kan ‘hoge bouw’ alleen maar betekenen ‘het hoge bouwen’. Als wij het bouwsel zelf dat we daar zien staan, willen aanduiden, kunnen we alleen maar spreken van ‘een hoog gebouw’. | |||||
Een geleidelijk vrijer makenIn het Augustusnummer van ‘Onze Taal’ wordt aangeraden te spreken van ‘een geleidelijk vrijer maken van het bedrijfsleven’. Is dat echter wel juist? Als ik zeg: ‘hij maakt het bedrijfsleven geleidelijk vrijer’, dan bedoel ik, dat door zijn werken het bedrijfsleven geleidelijk vrijer wordt. Maar als ik het heb over ‘een maken’, dan is ‘maken’ een zelfstandig naamwoord en het woord vrijer kan alleen maar een attributief gebruikt bijvoeglijk naamwoord zijn. De aangeraden zin betekent dus, dat ‘het bedrijfsleven wordt gemaakt’ en dat dit ‘maken’ geleidelijk vrijer wordt of misschien geleidelijk vrijer gebeurt.
Dit kan wel, maar behoeft niet. Vgl. het schoonschrobben van het straatje. Wil iemand beweren, dat het schrobben (inderdaad een schoon werk!) schoon is, dan behoort hij in goed Nederlands van het schon e schrobben van het straatje te spreken. Moet het schoner zijn dan schoon, dan wordt het: het schoner schrobben van het straatje; en wil men in dat geval schoner op schrobben en niet op het straatje betrekken, dan zegge men: het schoner e schrobben van het straatje. Vervangt de spreker (het zal in dit geval wel een spreekster zijn) ‘het’ door ‘een’, dan valt de e aan het eind weg (vgl.: het grote hok, maar een groot hok), zodat een schoner schrobben van het straatje zowel kan aanduiden, dat het straatje schoner wordt als dat het schrobben zelf, de manier van schrobben, schoner is. Red. | |||||
HergewaardeerdIn hetzelfde nummer staat: ‘herwaarderen, hergewaardeerd’. Ik ken geen enkel werkwoord, waarbij in het voltooide deelwoord na het voorvoegsel ‘her-’ nog eens ‘ge-’ wordt ingevoegd en ik zou dus (als ik van dat akelige werkwoord die vorm zou moeten gebruiken) schrijven: ‘herwaardeerd’. Op grond van welke regel zouden we moeten zetten: ‘hergewaardeerd’?
Inderdaad: herwaardeerd is de juiste vorm. Wij zeggen ook: herinnerd, herenigd, herkauwd, herboren. Red. | |||||
[pagina 44]
| |||||
Onwerkbaar weerDit is in de bouwkundige wereld een normaal gebruikelijk woord. Het is inderdaad zeer onlogisch gevormd. Doordat ‘werken’ intransitief is, is het nog iets onlogischer, maar overigens toch eigenlijk niet zo heel veel gekker dan ‘een geleerde man’ en ‘een bereisde Roel’. Dat men er zich toch aan stoot buiten de bouwkundige kringen, is desondanks te begrijpen, maar met een (vrij lange) omschrijving krijgt U een dergelijk woord niet weg. Alleen een ander woord, dat wel goed gevormd is en niet (veel) langer dan ‘onwerkbaar’, zou misschien kans kunnen hebben. Ik zou nog wel een lans willen breken voor ‘werkstremmend’ weer, misschien is er een beter. Maar dan zou zo'n woord, als het geschikt geacht werd, via de technische taalcommissie aan de architecten en overheidsdiensten moeten worden voorgehouden. | |||||
De vrije burger en de spelling‘De nieuwe spelling kan overheidsdiensten dwingend worden voorgeschreven, niet den vrijen burger. Wie gehecht is aan de oude, schrijve haar tot zijn dood.’ Inderdaad, evenmin kan deze vrije burger gedwongen te schrijven: ‘laten’, ‘kracht’, ‘ik heb’, ‘tot zijn dood’. Wie er aan gehecht is te schrijven: ‘laaten’, ‘kragt’, ‘ik hep’, ‘tot zijnen doot’, kan dit doen tot de pen hem ontvalt. Maar aangezien hij schrijft in strijd met de ‘officiële spelling’ (en dat is nu eenmaal niet meer ‘De Vries en Te Winkel’, ook niet met weglating van de verbuiging van ‘zijn’, ‘een’ enz., die in mijn jeugd velen al een doorn in het oog was), zullen we toch moeten constateren, dat hij officiëel foutief spelt. |
|