Onze Taal. Jaargang 18
(1949)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
[Nummer 10] | |
Spreektaal - SchrijftaalHet thema spreektaal - schrijftaal is uitentreuren aan de orde geweest en geen wonder - een juist evenwicht in de verhouding van deze twee is noodzakelijk voor een ieder die er prijs op stelt een goede stijl te hanteren. Het gaat hier niet enkel om een aantal wetenswaardigheden, het geldt een zaak van practisch belang. | |
I.Voorop gesteld dient te worden, dat de sprekende mens in het algemeen geleid wordt door een juist taalgevoel en dat barbarismen gewoonlijk op papier geboren worden. Hesseling, Salverda de Grave, De Vooys en Gerlach Royen hebben daarop nadrukkelijk gewezenGa naar eind1). Dat hij het met dat juiste taalgevoel vaak niet verder weet te brengen dan tot stunteligheden - want er zijn maar weinigen die correct spreken - is een tweede: bijna niemand bijvoorbeeld ontkomt in zijn praten aan de herhalingsconstructie: Als je niet onmiddellijk weggaat, zal ik je een pak voor je broek geven zal ik. Op het feestterrein waren een massa mensen waren erGa naar eind2); over ongerechtigheden van minder betekenis zwijg ik nu maar. Dit tweede neemt echter het belang van het eerste niet weg; ik wilde het trouwens alleen maar toepassen op de woordvorming. Hoe funest het is, wanneer deze waarheid uit het oog verloren wordt en de schrijver niet uitgaat van dit natuurlijk taalgevoel, kan men zien aan het grote aantal -ismen en op eigen gelegenheid gevormde onzuiverheden, waarvan sommige pennevruchten krioelen en die de sprekende mens nooit zal gebruiken, als hij ten minste vrij wil blijven van geaffecteerdheid. Zelfs een literair profeet (volgens Dr. Wielenga) als Willem Kloos werd zo tot een taalverknoeiende literator (volgens Gerlach Royen). Exempels van deze rariteiten ontleen ik aan de studie van deze laatste, over ‘Ongaaf Nederlands’. Ze betreffen de rubriek samenstellingen: zonbeglansd, zonbeplekt, maan-beschenen, baardomlijst gezicht, bloed-omrande ogen, dolk-doorboorde harten, handgeweven jumper, handgeschept papier: germanismen dus of anglicismen van het type substantief + deelwoord; theoretisch gesproken zou er zelfs nog een enkel graecisme onder kunnen zijn; verder ondernemings-individualiteit, beïnvloedingsmogelijkheid, gemeenschapsresultaatGa naar eind3). Natuurlijk houdt dit niet in, dat er ook aan de spreektaal geen smetten kleven, maar er zou al veel gewonnen zijn, indien men, als men schrijft, zich steeds de vraag stelde: hoe spreek ik? of liever gezegd: hoe zou ik, met vermijding van de min of meer noodzakelijke of uit nonchalance geboren tekortkomingen, willen spreken? Dat is nu eigenlijk wel een cirkelgangetje, want om het juiste criterium voor de spreektaal te vinden, moet men zich, kan men zich tenminste het gemakkelijkst aan de geschreven taal toetsen. Schrijnen zei terecht, dat de cultuurtaal voor duizenden slechts een abstractie isGa naar eind4); op papier heeft men die tenminste in concrete vorm voor zich - en indien men nu, om voor de schrijftaal de normen te vinden, weer naar de spreektaal dient te gaan - blijft men aan het lopen! Maar, al is het nuttig, dat we nu meteen gezien hebben, hoe moeilijk het probleem kan zijn, ik hoop, dat de lezer dit kringetje op de koop toe wil nemen; ik meen althans, dat de bedoeling wel duidelijk is. | |
II.Uit het bovenstaande volgt niet, dat ik zou willen zeggen: Houd Uw spreektaal in beginsel zuiver | |
[pagina 42]
| |
(wat trouwens niet eenvoudig is!) en schrijf dan, zoals ge spreekt. Prof. De Vooys, die, gelijk ieder weet, een keurig stilist is, eindigde bijvoorbeeld zijn voorrede bij de eerste druk van zijn ‘Nederlandse spraakkunst’ met de zinnen: ‘Van de onvermijdelijke tekortkomingen bij de behandeling van een zo omvangrijke stof ben ik mij zeer goed bewust. Voor belangstelling en kritiek van vakgenoten houd ik mij dus aanbevolen’. Zo zou hij natuurlijk niet spreken. Hij zou gezegd hebben: ‘Er zal aan dit werk hier en daar vast en zeker wel iets mankeren, maar daar kun je niet aan ontkomen, als je met zo'n boek, waar zoveel bij komt kijken, bezig bent. Dat zou niemand gelukt wezen. Maar misschien verschijnt er nog eens een nieuwe druk en ik hoop daarom, dat de mannen van het vak, als ze ergens iets tegenkomen, dat ik beter had kunnen zeggen, of als ze zouden ontdekken, dat ik wat over het hoofd heb gezien, me dat willen schrijven. Dan kan ik daar later misschien nog eens rekening mee houden.’ Die tweede druk is inmiddels verschenen. Maar dit terloops. Wat ik Prof. De Vooys in de mond trachtte te leggen, is, geloof ik, als spreektaal vrij correct, maar het is geen schrijftaal, althans geen verzorgde schrijftaal! Prof. Wille heeft, aan de hand van verwijzingen naar buitenlandse geleerden, bijvoorbeeld Walter, Frings, Vossler en Jellinek met grote klem geaccentueerd, dat er tussen spreektaal en schrijftaal een diepe kloof is. Vanzelf: de laatste is het product van cultuur en die cultuur is ons tot een tweede natuur geworden. ‘Zowel in de grammaticale constructies,’ zegt Wille, met instemming de mening weergevend van Havránek, al handelde diens aangehaalde artikel dan over het Tsjechisch, ‘als in den woordenschat blijkt (haar) eigen karakter; zij is veel meer synthetisch, complex, met veel abstracte en groote verscheidenheid van bijzinnen en zinverbindingen; daarentegen veel minder affectief dan de ‘langue courante et populaire’ (omgangstaal)Ga naar eind5). Deze divergentie behoeft niet in het afgetrokkene vastgesteld te worden, er zijn voorbeelden die het bewijzen. Wij kennen bij exempel een literatuur, die, doordat zij uit de mondelinge traditie is voortgekomen, in haar manier zeer dicht staat bij de spreektaal, al is zij toch gestileerd. Ik bedoel de Oudijslandse saga's. Ze zijn - en terecht - bewonderd, ook om de taalhantering en die bewondering kan ontegenzeggelijk voor ons, voor zover deze kunstvoortbrengsels binnen onze horizon gekomen zijn, haar zeer goede zijde hebben. ‘Zij, die meenden’, schreef De Vries in 1931, ‘dat onze romankunst lijdt aan een te veel van gekunsteld aestheticisme, kunnen in den stijl der saga een verwerkelijking vinden van het ideaal eener sobere, eerlijke vertelkunst’Ga naar eind6). Maar hij zegt er desgelijks bij, wat het gevolg is geweest van een admiratie die tot oncritische navolging voerde, de conclusie gaat reeds ten dele voorop: ‘Wie den sagastijl zou willen gebruiken als model, loopt gevaar te vervallen in een even groote gekunsteldheid als hij meende te vermijden. Menige Noorsche schrijver kwam in de verleiding zijn moderne boerenverhalen in den trant der saga te maken, te meer omdat de tegenwoordige plattelandsdialecten zoo levendig aan de oude IJslandsche taal herinneren: het resultaat heeft bewezen, dat dit op niets uitloopt, dan op vrijwel mislukte copiën’Ga naar eind7). Wat de vraag die we trachten te beantwoorden in het algemeen betreft, zou ik met een variant op de zin die nu bij De Vries volgt, willen zeggen: De spreektaal kan ons niet tot voorbeeld, wel tot spiegel dienen. Wellicht ten overvloede merk ik op, dat, als ik U aanbeveel het laatste lid van deze les ter harte te nemen, dit niet gebeurt, omdat ik U een regel wil aanprijzen die in het gebruik zo gemakkelijk is; integendeel. De pure eenvoud is moeilijker te bereiken, dan een ingewikkelde samenflansing van van her en der ontleende elementen tot wangedrochtelijke woorden en een op lukrake ineenknoeiïng van zinnen die een aanfluiting is van de syntaxis onzer moedertaal; dit laatste zal overigens in de spreektaal wel vaker gebeuren dan in de schrijftaal. |