Afval en afvalligheid.
‘In het April-nummer wordt in de rubriek “U vraagt en wij...” het woord “afval” in de betekenis van afvalligheid afgekeurd. De uitdrukking komt echter voor in de Statenvertaling van den Bijbel en ik meen zelfs verscheidene malen. De door U gewraakte uitdrukking lijkt me dan ook gedeeltelijk daaraan ontleend. Bovendien is “afval” in de betekenis van huisvuil onzijdig en het afgekeurde mannelijk. Het afval van fruit en de afval der gelovigen. Tenslotte is er tussen afvalligheid en afval nog dit verschil, dat het eerste meer ziet op de handeling en het laatste op het feit’. (T.) - Tot zover een lezer. Hij heeft gelijk, maar in een taal komt ook afval voor, komen woorden voor, die eeuwen geleden gangbaar waren en eeuwen later niet meer in de oorspronkelijke betekenis worden gebruikt. Hoeveel prachtige woorden uit de Statenbijbel zijn niet gangbaar meer? Nu kan men hierover van mening verschillen. Sommige mensen kunnen bepaalde ouderwetse of verouderde woorden nog wel willen gebruiken, anderen kunnen dat willen nalaten. En daarom gaat het nu: weet een woord zich in brede kring te handhaven, of is het anders gevormd geworden zoals afvalligheid uit afval is gegroeid. Wij staan dan aan de kant dergenen, die afval uitsluitend in de betekenis van ‘vuilafval’ gebruiken. Daar kwam in dit geval nog bij, dat de vraag luidde, of ‘in deze tijd van afval en ongeloof’ geschreven kon worden, en dat in dat zinsverband ‘afvalligheid’ in elk geval meer op zijn plaats was, voor ons gevoel tenminste, dan ‘afval’.