De taal der grienden.
De rijkslandbouwconsulent voor de griend- en rietcultuur schrijft: In de Biesbosch en zijn omgeving, dus in Zuid-Holland en Noord-Brabant, waar hoge vloeden de oogst aan griendhout en riet nogal eens doen gaan drijven, is in gebruik het woord kwinten, waaronder men verstaat het opzoeken, het verzamelen van hetgeen is weggedreven. De arbeider zal 's Zaterdags bij zijn baas komen en opgeven: zoveel bossen hout gehakt en zoveel uur gekwint.
Uit dezelfde streek vermeld ik nog de volgende termen.
Men onderscheidt niet slechts links gehand en rechts gehand, doch ook bezigt men het woord gehand. Bij het graven van een sloot stelt men grondwerkers te werk, die gehand zijn, bij elkaar passen. De een is dan links, de ander rechts gehand.
Als de groei hervat wordt, gaat de bast van het wilgenhout los zitten en hiervan maakt men bij het schillen gebruik. In andere gevallen, b.v. wanneer het hout als stek in de grond moet worden gestoken, is dat opstropen van de bast hinderlijk. Dat loslaten van de bast, dat opstropen, noemt men blotten. Vertoont het hout dit euvel, of is het wat te bros voor binddoeleinden, dan laat men het wat welen, wat staan om iets op te drogen. Als het wat geweeld is, dan is het taaier geworden.
Onder de griendtelers, zowel in het Utrechtse als in het Zuid-Hollandse en Brabantse, is nog geregeld in gebruik het woord keephouden voor standhouden, b.v. van bepaalde wilgensoorten.