Assimilatie!
Assimilatie! Hm! Met verontwaardigde, afkeurende blikken staren de verwoede taalzuiveraars onder de Onze-Taallezers naar dezen titel! Mogelijk zijn er minder beginselvaste ‘puristen’, die eenig begrip voor dit woord uit de vakwetenschap zullen toonen, al is ‘begrip toonen’ een bezigheid, die ons Nederlanders blijkens de geschiedenis der laatste tien jaren niet erg ligt. Maar wij gebruiken in de wetenschap wel eens vreemde, dikwijls uit het Latijn afkomstige woorden, omdat men ze ook in vele andere talen bezigt voor hetzelfde begrip: het is een offer aan het internationale karakter van de wetenschap!
Doch dit artikel zal in de intieme sfeer van het Nederlandsch blijven en is juist voor lezers van ‘Onze Taal’ bestemd; daarom zullen we u maar tegemoet komen: gelijkmaking dus. En nu ter zake!
Wij hebben in onze taal dikwijls de neiging tot geheele of gedeeltelijke gelijkmaking, hetgeen al of niet in de spelling tot uiting komt. Wij schrijven: ont v angen, uit v allen, af v allen, op v ullen, opdragen, opbergen, lee s boek, maar wij zeggen: ont f angen, uit f allen, af f allen, op f ullen, obdragen, obbergen, lee z boek.
Uit deze voorbeelden blijkt het volgende: wanneer een stemlooze en een stemhebbende medeklinker elkaar opvolgen (zeg: op f olgen!), worden ze beide stemloos: ont f angen, uit f allen, of stemhebbend: obdragen, obbergen.
Het kan daarbij gebeuren, dat de voorafgaande medeklinker zich naar den volgenden schikt: lee z boek, maar ook het omgekeerde heeft plaats: uit f allen, op f olgen. In het eerste geval spreekt men van regressieve (teruggaande, terugwerkende), in het tweede van progressieve (vooruitgaande, vooruitwerkende) assimilatie (gelijkmaking); ook worden deze verschijnselen onderscheidenlijk anticipatie en perseveratie genoemd (hm!).
Wij hebben zelfs een taalvorm, waarbij deze gelijkmaking schering en inslag is, met name onzen zwakken verleden tijd: den stam van het werkwoord met den uitgang -de of -te, nietwaar? Neen, eigenlijk alleen maar -de; het Middelnederlandsch heeft nog: hè makede, dopede enz. De onbeklemtoonde e, die bij den stam hoorde, verdween, en men zou dus maak de, doop de moeten krijgen. Het liep echter uit op: maakte, doopte enz. en ook de schrijftaal sloot zich hierbij aan. We hebben hier dus te doen met een ‘progressieve assimilatie’, de d heeft zich bescheiden geschikt naar den voorafgaanden medeklinker. Maar niet overal was de d zoo inschikkelijk. In onze Zuidoostelijke dialecten, b.v. in Zuid-Limburg, dacht hij er niet over om water bij den wijn te doen; hij wilde zich beslist handhaven met dat gevolg, dat de Maastrichtenaar hoo b de op betere tijden; dat zei hij tenminste; hij schreef hoo p te. Op papier gaf de d dus toe, maar in den Limburgschen mond deed hij zich nog fier hooren en zette de p naar zijn hand: ‘regressieve assimilatie’ dus!
En hoe zijn deze verschijnselen nu te verklaren? Zij hebben ongetwijfeld een psychologischen achtergrond. De menschelijke taal is nooit van den mensch los te maken. Zij is immers het voertuig van onze gedachten, door haar openbaren wij wat in ons leeft. Zoo zijn ook de bovengenoemde taalverschijnselen uitingen van menschelijke eigenschappen. Wij zijn dikwijls haastig, we vliegen de deur al uit, als we onze jas nog niet dichtgeknoopt hebben, we stappen al op onze fiets als we de stoep nog niet af zijn (als er tenminste geen