en langzaam gegaan. Maar het werd erg. Vandaar het verzet van het Genootschap ‘Onze Taal’ tegen de germanismen. Volgens sommige leden kan dat verzet nooit grondig en fel genoeg zijn, doch zij achtten zich gebonden door de uitspraak van de Raad van Deskundigen en als leken of als liefhebbers moesten zij daar het hoofd voor buigen. Men kan ook al te fanatiek worden en dan is het nuttig dat er een rem is, een rem die wordt gehanteerd door deskundigen in het vak. Ik weet dat velen in Nederland van de adviezen van onze Raad van Deskundigen hebben geprofiteerd, en Dr. Posthumus, die in Nederland een studie maakte van nieuwe Nederlandse woorden, kan getuigen, dat er veel is geschied op dit gebied. Er is alles voor te zeggen om de taal vrij te houden van vreemde smetten, maar we moeten wel bedenken dat het taalleven heel ingewikkeld is en dat het heel veel studie vereist om met recht te kunnen beoordelen wat wel en wat niet tot de taal behoort, wat haar wel en niet eigen is, wat wel en wat niet in strijd is met haar aard.
‘Ja maar’, zegt men: ‘dat zegt immers uw eigen gevoel voor de taal!’ Het is waar, het gevoel is een kostelijk bezit, maar dat gevoel mogen we niet misbruiken. Men heeft behalve gevoel ook liefde voor de taal, althans zeer velen. Maar liefde te geven is niet zo gemakkelijk. Welke ellendige gevolgen heeft slecht geleide liefde reeds niet teweeggebracht? En onbeheerste gevoelens berokkenen dikwijls de grootste schade.
Voordat wij van een bepaald woord kunnen zeggen, dat het niet in onze taal thuis behoort, moeten wij terdege nadenken, moeten wij bij onszelf nagaan wat er voor en wat ertegen pleit en wanneer wij aan het twijfelen raken moeten wij raad vragen bij diegenen, die uit hoofde van hun studie recht van spreken hebben. Dit is de juiste gang van zaken.
Wat zei Dr Haje van barbarismen? ‘Een -isme (een germanisme, anglicisme, latinisme, gallicisme) is een vreemd gebleven vreemdeling in de taal. Het kan een woord zijn, een uitdrukking; het kan ook schuilen in een woordbetekenis of een stijlvorm. Een -isme sluipt vanzelf binnen of het is overgenomen, meestal ondoordacht, niet zelden echter bewust, opzettelijk.’
‘Het is wenselijk, dat wanneer wij een -isme ontdekt menen te hebben, wij bewijzen, althans kunnen aantonen, waarom het strijdig is met ons taaleigen. Dat is het wet tig bewijs. Kan dat niet worden geleverd, dan slaagt men altijd met het overtuigend bewijs, te weten, dat een -isme een goed en geldig Nederlands woord tracht te verdringen.
Een nieuw woord, voor een nieuw begrip, aan een vreemde taal ontleend, is geen -isme. Wel behoren we zo tijdig mogelijk het Nederlands te raadplegen, of het niet een eigen woord kan maken tegenover zulk een vreemd woord.’ Tot zover Dr Haje.
Men moet ook niet trachten de taal te verwringen door van haar te verwachten dat zij elk begrip, dat in een vreemde taal met een enkel woord wordt weergegeven, ook met een enkel woord dient uit drukken. Dat is een onmogelijke eis. Op die manier werkt men juist barbarismen in de hand. Men kan een taal niet dwingen. De ene taal omschrijft hier, de andere daar, daarom zijn het nu eenmaal verschillende talen. Denkt eens aan de Fransman, die drie woorden nodig heeft: ‘salle à manger’, of ‘chambre à coucher’ om ‘eetkamer’ of ‘slaapkamer’ uit te drukken.
Elke taal, ook de Nederlandse taal, kan alles geven wat men er van behoeft, als men maar geen onmogelijke eisen stelt.
In de zeventiende eeuw al heeft het Nederlands meetkundige termen gevonden als driehoek, gelijkzijdige driehoek, gelijkbenige driehoek, loodlijn, rechthoek, vierkant, en wiskundige termen als optellen, aftrekken, deler, deeltal, machtverheffing, worteltrekken, reeksen.
Het is niet de taal die tekort schiet, maar dikwijls blijven wij zelf ten achter bij hetgeen de taal van ons mag verlangen. De taal eist eerbied en inzicht, eerbied voor haar rijkdom en inzicht in haar mogelijkheden.
Doch om op de Duitse invloed terug te komen. Nederland is nu wel aan de Duitse verdrukking ontkomen, maar is de Nederlandse taal ontkomen aan het euvel van de germanismen? Diep heeft het kwaad zich in onze taal ingevreten en het zou tot voldoening kunnen stemmen, wanneer wij konden zeggen, dat wij tenminste de uitbreiding van dit kwaad hebben kunnen stuiten. De strijd ertegen is nog steeds gaande. Maar die strijd wordt nu verzwaard door een toevloed van de andere kant. Zoals ik aan het begin zeide, de Nederlandse taal leeft hier in een glazen huisje en het bewijs daarvan moogt ge vinden in het nummer van Die Burger van 8 Januari van dit jaar. Daar vindt ge een artikel van meneer Nienaber over taalvermenging in Nederland, dat elke Nederlander ter harte kan nemen. Het gaat in dat artikel nog niet eens over anglicismen en gallicismen in onze taal, maar over de klakkeloze overneming van Engelse woorden in het dagelijkse gebruik. Meneer Nienaber noemt dan woorden als flowershop, dancing, show, afterdinnerspeech, lunchroom, shag, smoking, match, body, finish, altemaal woorden, waarvoor het Nederlands uitstekende equivalenten heeft. De nauwe aanraking die vele Nederlanders door de oorlog met Engeland en Amerika hebben gehad, behoeft niet tot gevolg te hebben dat Engelse woorden onze kranten, advertenties en gesprekken ontsieren. Hoe dikwijls hoort men niet Nederlanders zeggen: ‘een tinnetje sigaretten’, in plaats van ‘een blikje sigaretten’? En dat heus niet om hun kennis van het Engels ten toon te spreiden. Het is louter slordigheid en onverschilligheid. Daarom dienen wij ervoor te waken dat bij die Afrikaners, die