‘Het bepaalde in...’
‘Bij het bespreken van een ontwerp-verordening werd opgemerkt, dat het gebruik van een uitdrukking als: ‘het bepaalde in (of bij) artikel... vindt overeenkomstige toepassing (of lijdt uitzondering)... enz.’ uit een oogpunt van taalzuiverheid verwerpelijk is. Men meende, dat de redactie zou moeten luiden: ‘Hetgeen in artikel... is bepaald, vindt... enz.’.
Aldus een lezer, die nu om ons oordeel vraagt.
* De moeilijkheid ligt hier niet in den vorm ‘het bepaalde’, maar in de plaats van de daarbij gevoegde bepaling: ‘in (of: bij) artikel...’. Die plaats is niet achter het zelfstandig gebruikte verleden deelwoord, maar er vóór: het in art.... bepaalde.
De oorzaak der moeilijkheid ligt in het tweeslachtig karakter der attributief gebruikte verleden deelwoorden: als bepaling van een substantief zijn ze bijvoeglijke bepaling, sterke overeenkomst vertoonend met adjectiva, maar als werkwoordelijke vormen houden ze nauwe aansluiting bij het werkwoord met zijn groote ruimte van adverbiale bepalingen. Vooral in ambtelijken stijl (dien men om misbruik en excessen toch het recht van bestaan niet ontzeggen mag) kan men dat opmerken. ‘Het voor buitenlandsche hulp beschikbaar gestelde bedrag; de aan de Marshall-hulp verbonden verplichtingen; een onder de auspiciën van de Commissie van Goede Diensten gehouden vergadering; de hiervoor in de Memorie van Toelichting gegeven redeneering’ - wij lezen deze voorbeelden voor den vaak op uit een heel klein stukje krant. Uit spraakkunsten voegen wij er bij: een daarna ter plaatse door een verzekeringsraad ingestelde enquête; de door B. en W. in overleg met de Regeering ontworpen nieuwe regeling. De laatste bepaling vindt de taalkundige criticus wat lang; men moest liever zeggen: de nieuwe regeling door B. en W. in overleg met de Regeering ontworpen. Onzes inziens ware dan nog beter de omschrijving met een bijzin: die B. en W. in overleg met de Regeering hebben ontworpen (of: die door B. en W.... is ontworpen). Maar wij voor ons hebben hier heel geen bezwaar; de deelwoord-constructie is kort en duidelijk, en maakt door haar compactheid een krachtiger indruk dan de aangehangen bijzin; de plaatsing der heele constructie achter het substantief doet echter te rhetorisch (of poëtisch) aan voor zakelijk bedoelde uitdrukkingswijze.
Evenals de adjectiva die doorgaans substantieven bepalen, ook zelf als substantief kunnen optreden, komen ook deze attributieve participia wel gesubstantiveerd voor; de medegedeelde feiten: het medegedeelde; het gehoorde, geziene, verlangde, gevraagde, gekochte, geleverde, het bepaalde; de beschuldigde, aangeklaagde, verdachte, terechtgestelde, gekozene, verpleegde, enz. Voor deze subst. geworden deelw. is de afstand van het werkwoord grooter dan bij de adjectivische, zooals in het algemeen substantief en adjectief te dien opzichte veel verschillen. Vooral het persoonsbegrip staat die nauwe verbinding met het werkwoordskarakter in den weg, meer nog dan de algemeene of collectieve dingvoorstelling van het onzijdig. De soepelheid, waarmede men allerlei werkwoordsbepalingen kan behouden bij het adjectivisch gebruikte deelwoord is daarom niet te vinden bij deze substantiveeringen. Bij persoonsbenaming komen zulke bepalingen zeer zelden voor, en zij doen dan nog gedwongen aan: de gisteren, de in Neurenberg terechtgestelde? Toch vreemd. De te Waterloo