Ambtelijke taal
Hoe denkt U over het veelvuldige gebruik (misbruik?) van de lijdende vorm in ambtelijke stukken? Moet ik dit beschouwen (ambtelijk: moet dit worden beschouwd) als een overgeërfde stijl van de erflaters onzer vergeelde paperassen of moet ik de oorzaak zien (ambtelijk: moet de oorzaak gezien worden) in de zucht van de ontwerpers dier stukken, om als onpersoonlijke Overheid (met hoofdletter!) te fungeren, gepaard met de vrees voor persoonlijke verantwoordelijkheid?
Aldus een lezer. Wij antwoorden daarop dat het gebruik van den lijdenden vorm niet afgekeurd mag worden, zolang het niet leidt tot abnormale dialectische constructies.
* Het overmatig, en als zoodanig zeker te veroordeelen, gebruik van den lijdenden vorm, zal zijn oorsprong wel hebben in de behoefte of den wensch om in constateeringen de in het verband niet ter zake doende, dus overtollige, aanwijzing van de handelende en verantwoordelijke personen (c.q. colleges of groepen) te vermijden, of wel om geen onjuistheden of onvriendelijkheid te begaan in zoodanige vermelding. Ook de bedoeling, geboden en verboden zoo algemeen mogelijke geldigheid te verleenen, kan oorzaak geweest zijn. Een werkwoord in den actieven vorm eischt toch een onderwerp; in den passieven vorm is dit niet noodig. Het kan er alleen in een bepaling met ‘door’ (of vager: vanwege, van de zijde van, uit naam van, namens, enz.) worden aangehangen. Dat zulke algemeene toepasselijkheid en zulke onbepaaldheid, in officieele stukken vaak noodig zullen zijn, zal niemand ontkennen. Alleen, dit behoeft niet uitsluitend in het gebruik van het passief te worden gezocht. Het onbepaalde voornaamwoord ‘men’ kan denzelfden dienst doen, en met het meervoudige ‘wij’ kan men ook soms genoegzame onbepaaldheid verkrijgen. Ongetwijfeld vinden wij echter de omschrijving met ‘worden’ veel vaker gebruikt dan op deze gronden noodig schijnt. Daarin zullen gemakzucht en vermeende plechtstatigheid een rol spelen: gemakzucht, die van vaste loopjes houdt, en te traag is om het gepaste woord voor het onderwerp te zoeken; deftigheid, die zich in breed uitloopende zinnen openbaart. Zoo kregen we de manie voor den lijdenden vorm in de ambtenarentaal, die ons vermaakt of ergert, al naar onze stemming is.
Maar niet alleen in die kanselarijtaal doet zich dit euvel voor; de journalistiek heeft er ook een zwak op. Stellig wel uit soortgelijke oorzaken: men kan of wil zijn bron niet vermelden, weet niet goed hoe de vork in den steel zit, vindt dit worderij gemakkelijk te hanteeren, verbeeldt er zich den breeden zwier in, die het proza zoo goed staat. Nog altijd geldt ten onzent wel eenigszins, wat Voltaire zoo venijnig zei: ‘style hollandais, cent paroles pour une’.