‘Bij de behandeling van de accusativus cum infinitivo bij het onderwijs in Latijn wordt dikwijls als Nederlands voorbeeld vermeld ‘Elk denkt zijnen uil eenen valk te zijn’. Is dit wel juist? Ik meen, dat in beknopte zinnen als ‘zijn uil een valk te zijn’ de naamval wordt bepaald door de functie, die het woord in de ontwikkelde zin heeft, dus in dit geval: ‘Elk denkt, dat zijn uil (1e nv) een valk (1e nv) is’ en derhalve ‘Elk denkt zijn uil (1e nv) een valk (1e nv) te zijn.’
Vr.
§§ - Er zijn een reeks van werkwoorden die twee accusatieven bij zich hebben, een van object, en een van praedicaatsnomen; als: achten, denken, maken, noemen (heeten, schelden, verklaren), rekenen, vinden. Ik acht hem een voortreffelijken huisvader; ik noem hem een verachtelijken verrader. Zoo zou men ook kunnen zeggen: ik noem (vind) mijnen uil eenen valk. Maar dan moeten wij ons ook aan deze constructie houden; breiden wij den zin uit tot: valk te zijn, dan inderdaad komt valk in den eersten naamval te staan. ‘Uil’ echter niet; dat blijft object.
De Stilistische Grammatica van Prof. Overdiep oordeelt dat men in ons spreekwoord niet noodzakelijk een aan het Latijn ontleenden syntactischen vorm behoeft te zien, maar zijn redeneering zal niet iedereen geheel overtuigen. Prof. Overdiep oordeelt dat de oudere vorm is: ‘ieder meent zijn uil een valk’, en dat wij later dezen vorm ‘verzwaard’ hebben door er ‘te zijn’ achter te voegen. Dat daarbij dan het Latijnsche voorbeeld van acc. c. inf. een zekere rol zal hebben gespeeld, acht hij niet onmogelijk. In elk geval ziet Prof. O. ‘een valk’ ook als 1sten naamval, want hij noemt uil: subject-object; object bij ‘meent’, subject bij ‘zijn’. ‘Valk’ is dan praedicaatsnomen.
Te oordeelen naar plaatsen bij Stoett, Spreekwoorden, wordt het spreekwoord het eerst bij Spiegel gevonden: Elk acht zijn uil een valk (zonder: te zijn). Andere voorbeelden hebben ‘dunkt’ (al of niet met: te zijn); elk noemt - elk meent, dat -.
Het zou kunnen zijn dat onze vorm een verbinding was van de twee of drie: elk dunkt zijn uil een valk te zijn; elk acht zijn uil een valk; elk meent, dat zijn uil een valk is. Nog kan men hooren: Dat lijkt, dunkt, me niet onmogelijk (te wezen).
‘In het boekje “Is dat goed Nederlands” van Charivarius, lees ik op blz. 27: “Verzamelwoorden als tal, aantal, menigte, kunnen het meervoud hebben: Een aantal (= vele) leden waren tegenwoordig.” Het is mij niet duidelijk wanneer hier het meervoud, en wanneer het enkelvoud gebruikt moet worden.’
Po.
§§ - Men zal het enkelvoud kiezen als het begrip van eenheid, van geslotenheid, in de voorstelling aanwezig is; het meervoud daarentegen als men wil uitdrukken: een (groote) hoeveelheid van op zich zelf gedachte zaken, waarbij het begrip van telbaarheid dikwijls uitgesloten wordt.
Zoo kunnen wij ons een ‘troep’ - eertijds ‘bende’ - soldaten als een gesloten eenheid voorstellen, en zeggen: een troep infanterie marcheerde voorbij. Daarentegen: een troep, een bende straatjongens trokken tierend door de straten. ‘Troep, bende’, evenals: aantal, menigte, en dgl. uitdrukkingen, fungeeren dan als onbepaald telwoord.
‘De A.N.W.B. spreekt over “plaatstalen” bordjes, die rusten in “inkassingen” en verzekerd zijn door “ingekaste” moeren. Zijn de tusschen aanhalingsteekens geplaatste woorden goed-Nederlandsch?’
Da.
§§ - Zeker; goed Nederlandsch. IJzer in platen duiden wij aan met plaatijzer; wij kennen plaatkoper, plaatlood, -messing, -zink, -zilver, waarom zou dan plaatstaal niet goed zijn? Plaatglas, plaathout, enz.
Ook inkassen (-kasten), met ‘inkassingen’, behoort tot de (technische) taal: Juweelen worden gekast in een inkassing of kasje, zoo dat de bodem er van het ondervlak van den steen bedekt. Bij den metselaar is een inkassing een opening tot het opnemen van de verbindingen tusschen nieuw en bestaand metselwerk. Ook de uitgraving in den grond vóór den hoogoven wordt met inkassing aangeduid.
‘Is de uitdrukking ‘onder de hand’ - misschien als één woord geschreven - goed Nederlands in de betekenis van ‘intussen’? B.v.: ‘Als jij nu de kopjes wast, zal ik onder de hand de tafel dekken’.
Kn.
§§ - Er is dunkt ons niets tegen de uitdrukking in te brengen; deel V van het WNT, bewerkt door Beets en Muller, maakt er niet de minste aanmerking op. ‘Onder de hand’, d.w.z.: terwijl men iets onder (de) handen heeft, met of aan iets bezig is: allengs, van lieverlede. Vandaar, overdrachtelijk: terwijl iets anders plaats heeft; te gelijker tijd; middelerwijl; intusschen. Soms is ‘onder de hand’, evenals ‘in dien tusschentijd’ op te vatten als: al vast, bij voorraad.
Het begrip van gelijktijdigheid kan (evenals bij ‘intusschen’ en fra. ‘cependant’) overgaan in dat van ‘tegenstelling’, buiten alle gedachte aan tijd. Dan beteekent ‘onder de hand’ ongeveer hetzelfde als: met dat al, des ondanks, nochtans. Het aantal toepassingen van hand, in vaste uitdrukkingen, is bijzonder groot; van zelf, de hand is wel een heel voornaam lichaamsdeel. Het WNT wijdt aan ‘hand’ en de vele samenstellingen een kleine 300 kolommen, meer dan 20.000 regels. Een handzaam werk, dat WNT!
‘Wat verstaat men onder Compensatie- en Reciprociteits-transacties?’
Da.
§§ - Onder ‘compensatietransacties’ verstaat men transacties met het buitenland, waarbij een bepaalde export naar een zeker land gedekt wordt (‘betaald’ wordt) door een export van gelijke waarde uit dat land; betaling in goederen, met gesloten beurs.
Bij reciprociteitstransacties vindt wèl verrekening in geld plaats, zij het dat dit geld eerst dan verrekend wordt, als de handelsbalans in evenwicht is gekomen, m.a.w. wanneer export en import elkander gedekt hebben. Ook hier vindt dus ‘compensatie’ plaats, maar compensatie niet van elke transactie afzonderlijk, doch van een groep van transacties.
‘Wat is de betekenis van overlappen in de uitdrukking: een periode en een tijdvak, die elkaar overlappen?’
Da.
§§ - Over elkaar vallen. De termijnen 1-20 November en 15-30 November overlappen elkaar, en wel gedurende het tijdvak van 15-20 November. Bij het dekken van een dak zal men er niet mede kunnen volstaan de banen asphaltpapier koud naast elkaar te leggen, maar men zal rekenen op een paar cm ‘overlap’. ‘De schootsvelden der drie schietgaten overlapten elkaar’.
‘“Begeleidingsnota” drukt een uitgever boven een factuur. Is dit goed Nederlands? Mij dunkt het moet zijn: geleidenota.’
Vi.
§§ - Dat dunkt ons ook; of anders: gelei-. Geleibiljet, -brief, -draad, -schip, -vloot, enz. Geleiding- als eerste lid van een samenstelling komt weinig voor; geleidingsvermogen, maar dat is vermogen om te geleiden. Niet: strekkende ten geleide. Hoe komt men aan dat ‘begeleidings-’? Zelfs het Duitsch schrikt er voor terug en geeft de voorkeur aan Begleit-.
‘Ik ontving van een leverancier een “opstelling”, waarmee hij blijkbaar bedoelt een rekening, waarop hij de facturen vermeldt die ik in een bepaalde periode van hem ontving en die het totaal verschuldigde bedrag aangeeft. Is dit goed Nederlands?’
Vi.
§§ - ‘Opstelling’ in den zin: recapitulatie, samenvatting, overzicht, dunkt ons geen Nederlandsch. Maar als wij niet oppassen wordt het nog eens Nederlandsch, ‘door het gebruik geijkt’!
‘Hoe is men eigenlijk gekomen aan de uitdrukking: Een lijk afleggen?’
Lo.
§§ - ‘Af’ wordt hier gebezigd in den zin van verwijdering in 't algemeen, en dus ‘afleggen’ in den zin van: iets van iets anders afnemen en elders neerleggen.
Met ‘een lijk afleggen’ bedoelen wij: het met het doodsgewaad bekleeden, hetgeen gewoonlijk gepaard gaat met het afnemen van het bed of den stoel, en het nederleggen op een daartoe bestemd leger.