| |
| |
| |
[Nummer 8]
| |
Inwonernamen
‘De inwoners van Kralingen noemen zich van ouds Kralingenaars. Hoe oordeelt U over deze vorming; even goed als Kralingers, of geeft U aan een van beide de voorkeur?’
Aldus een lezer. ‘Kralinger’, zouden wij zeggen, naar analogie van ‘Groninger’; ‘Kralingenaar’, met die twee zwak beklemtoonde lettergrepen voor den uitgang, klinkt niet fraai. Maar als deze vorming ‘van ouds’ door de inwoners gebezigd wordt, dan valt er niets tegen in te brengen; dan moet het zoo zijn. Zij zou ontstaan kunnen zijn door het voorbeeld van Delftshavenaar, Capellenaar, IJsselmondenaar (zegt men dat zoo?) en dergelijke vormen; er komt op dit gebied veel analogie-werking voor.
Een vrij moeilijke zaak overigens, de vorming van inwonernamen; veel literatuur is er niet over. Over familienamen hebben wij twee klassiek geworden boeken van Johan Winkler, en nog tal van kleinere werkjes uit de latere jaren - van Meertens, Swaen, Uitman, en nog eenige anderen -; die behandelen uiteraard ook wel veel namen die oorspronkelijk de plaats van afkomst aangeven (land, gewest, stad, dorp of gehucht), maar van opzettelijke en systematische behandeling van deze stof is geen sprake. Ook onze Nomina Geographica Neerlandica laten, vreemd genoeg, deze materie volkomen onaangeroerd.
Wat zouden onze leden en lezers er van zeggen als wij, van Onze Taal, met elkaar de zaak eens ter hand namen? eens flink wat materiaal verzamelden, voldoende om een taalkundige inzicht te verschaffen in de vormingen, die zich op dit gebied voordoen. En dan misschien ook de spotnamen, die vooral in omliggende plaatsen zoo vaak voorkomen. Daarover is wel het een en ander in de vakliteratuur te vinden, maar dat komt dan later wel tot zijn recht.
Laat ons zien: eerst de vormingen waaromtrent weinig verschil van meening zal bestaan, die met -er (-der); bij plaatsen op -aar, -aard (-erd), -beek, -berg, -bosch, -broek, -brug, -borg, -burg, -daal, -dam, -delft, -doorn, -dorp, -dijk, -foort, -ga (-ge), -gom, -haar, -ham, -hem (-em, -heim), -hoorn (-horn), -hout, -kerk, -kom, -koop, -land, -lo (-le), -meer, -mond, -oord, -poort, -rade, -scha, -sluis, -stein, -stum (-sum), -um, -vaart, -veen, -veld, -voort (-voirt), -waard (-ward, -werd), -woude, -wijk, -zand(e), -zijl.
Een groote groep; kennen onze lezers er uitzonderingen op? Dit -er wordt -aar, na een of meer zwak beklemtoonde lettergrepen (immers, wij zeggen bedelaar, leugenaar, bultenaar, en niet bedeler, leugener, bultener; ‘briefopener’ is wat anders natuurlijk; dat is uit het Duitsch en dus taboe).
Alphen wordt dus Alphenaar; Arcen, Assen, Bakel, Bavel, Beilen, Berkel, Beugen, Boxtel, Delden, Dieren, Drachten (Dracht, Drachter, Drachtenaar?), Duiven, Echten, Haren, Huissen, Kampen, Karspel, Leeuwen, Leiden, Limmen, Meppel, Neuzen, enz., enz.; alle met -aar?
Korte namen, deze; en nu de lange, en ook de samengestelde: Afferden, Bemmelen, Beuningen, Bunschoten, Dichteren, Drongelen, Everdingen, Gaanderen, Gameren, Geesteren, Geldermalsen, Gendringen, Ginneken, Heijthuijsen, Leeuwarden, Milligen, Netterden, Panningen, Pannerden, Rechteren, Schandelen, enz. Vianen: Vianer?
‘Oudshoorn’ is een samenstelling; Oudshorenaar? Zevenhoven-Zevenhovenaar? toch stellig niet Zevenhovener of Zevenhover! Zwammerdam, geeft dat Zwammerdammer? de gewone vorm ter plaatse is - was vroeger althans - Dammenaar, bij den verkorten vorm: Damme; zooals Boreftenaar bij Boreft, d.i. Bodegraven. Huizenaar, zonder twijfel; ook Enkhuizenaar,
| |
| |
zouden wij zeggen; maar hoe bij Achthoven, Eíbergen, Véenhúizen, Westerbúren, Wínschoten, IJselmúiden, Zévenbergen, Zévenhuizen, enz.? Met -aar, zouden wij zeggen, althans wanneer de hoofdklemtoon op het laatste lid der samenstelling ligt; maar denkelijk ook wel bij de andere, nl. bij die namen, die nog als samenstelling gevoeld worden.
-Aar wordt -naar, schijnt het, bij plaatsnamen op stomme -e: Zwollenaar, Hagenaar (Die Hage), Gouwenaar (Ter Gouwe), Woubruggenaar, enz. Drente: Drentenaar (of Drent?), en Hazerswoudenaar of -wouder? (In de buurt zegt men veelal Hazerzouer, van Hazerzou, dat wij al bij Huygens vinden; vgl. den eigennaam Berkouwer, bij Berkwoude).
Soms is in een samengestelden plaatsnaam het laatste lid een eenlettergrepig woord (en geen achtervoegsel); dan vinden wij nu eens de eene, dan de andere manier: Utrechtenaar, Dordrechtenaar (Dordtenaar), enz. (altijd: -trechtenaar); maar Aarlanderveender (met de d, die wij kennen uit diender), Nieuwveen(d)er, Boskooper, Koudekerker, Reeuwijker, Katwijker, enz.
Bij enkelvoudige eenlettergrepige woorden vinden wij den zwaarderen uitgang -aar (-naar, -enaar): Soestenaar, Barenaar (Baarn), Zeistenaar, Biltenaar, Delftenaar. Of laat men zich bij sommige van deze misschien eens leiden door de adjectivische vorming: Soester, Zeister? Voor Delftenaar hoort men wel eens Delvenaar, ongetwijfeld naar den ouden vorm Delf.
Een aardig werk wel, met elkaar op dit gebied het materiaal samen te brengen, en daarin, zoo mogelijk, de regels - zij het dan met vrij wat uitzonderingen - te zoeken.
Wij moeten het ons daarbij natuurlijk niet al te lastig maken; of wij Wildervanksterdaller zeggen of -dallenaar, dat is niet van zooveel belang, noch ook hoe de inwoner van Friesche Palen zich noemt, of hij, die zich Heerhendrikskinderen tot woonplaats heeft verkoren. Maar wij zouden wel graag eens willen weten hoe onze lezer in Harendermolen zich noemt; -molenaar? En die in 's-Gravenpolder; toch stellig niet -polderjongen? Noemen die van Gerkesklooster zich -kloosterlingen? en die van Anna-Parochie: -parochianen? Gij, lezer, die even buiten Breda woont, zijt gij een Princenhager of -hagenaar? En gij daar in Haarzuilens, hoe noemt gij U wel? Dat vele van onze vrienden in Enschede zich Enschedé-ers noemen ligt voor de hand; wie het beter weet zal zich met Enscheder willen sieren.
Wij hebben belangstellende lezers in den Beemster; noemen zij zich Beemsters of Beemsteraars? en hoe heet hij in Boerakker? De koek die uit Deventer komt - en soms helaas ook niet komt -, die noemt men van ouds Deventer koek, maar den inwoner van deze plaats?
Een aardig werkje voor de vacantiedagen; mogen wij in dezen op aller medewerking rekenen?
| |
Een heele mooie
‘Ik stoot mij voortdurend’, aldus een lezer, ‘aan het woord heel, verbogen als bnw., terwijl het een bijwoord van graad is; b.v. in: een heele mooie bloemkool, zoo'n heele dikke. U moest daar eens iets van zeggen’.
Waar moeten wij iets van zeggen, van den vorm ‘heele’, of van de omstandigheid dat onze lezer er zich aan stoot? Om met dit laatste te beginnen: het is verkeerd zich aan deze dingen te ‘stooten’. Men kan het er niet mee eens zijn, men kan voor zich zelf zulke vormingen vermijden, maar er is volstrekt geen reden er zich ontstemd over te gevoelen. Het is een heel gebruikelijke vorm en iets betrekkelijk onschuldigs. Er zijn wel erger dingen aan te wijzen.
Of wij in dit ‘heele’ een verbogen vorm mogen zien, betwijfelen wij; het schijnt ons eer het bijwoord ‘heel’, dat in dezen samenhang den vorm van het daarop volgende bijv. nw. aangenomen heeft. Dat is heel wat anders; een kwestie van aanpassing, van assimilatie.
In geschreven taal zal zulk een aanpassing niet voorkomen, en evenmin in een welverzorgde rede: wèl in het familiare gesprek, daar zou de ‘correcte’ vorm licht wat boeksch klinken. Stel U voor den venter met aardbeien, die zingen zou: aarbei, 'k heb heel mooie aarbei!
En niet alleen de straatventer zal hier ‘heele’ willen zeggen; ook in de beschaafde taal, in familiaar gebruik, zal men er licht toe komen. Het zou voor ons stellig niet vreemd klinken over een overledene te hooren: het was een heele lieve vrouw, een heele beste man.
Neen, daar moeten wij ons niet aan stooten.
| |
Moeizaam
* Moeizaam zou verbonden zijn met moeite? Maar dan moest het ‘moeitezaam’ heeten! vgl.: minzaam, verdraagzaam. Het woord is stellig uit het Duitsch, waar ‘Mühe’ het grondwoord is, dat wij niet kennen. Vgl. hd. ‘Mühevoll’, waarvoor wij ‘moeitevol’ hebben. Achter ons ‘moeilijk’ schuilt een woord ‘moeie’, dat echter zelfs in het Middelnederlandsch niet of nauwelijks voorkomt (een enkele maal in het Oosten, dus denkelijk onder Duitschen invloed). Moeizaam van het werkwoord ‘moeien’ af te leiden, gaat niet aan om de beteekenis. Het is een germanisme in oorsprong, maar sinds Bilderdijk (die er een zwak voor had na zijn Duitschen tijd) algemeen gebruikelijk geworden (in schrijftaal en hoogere spreektaal vooral), waarom men het maar als ingeburgerd - en burgerrecht verkregen hebbend - zal moeten aanzien.
Maar ons taalgevoel mist er nog de zekere associatie, de aansluiting, bij: moeite? neen; moede? vermoeien? zich moeien met?...
| |
| |
| |
Aan, bij
Het Departement van Financiën pleegt zijn ambtenaren te benoemen ‘aan’ het Departement, bijv.: Commies aan het Ministerie van Financiën. Evenwel: Inspecteur ‘bij’ het Ministerie van Financiën. Dit onderscheid zou taalkundig juist zijn, naar mij is verzekerd. Het Departement van Justitie benoemt steeds ‘bij’ het Departement.
Sch.
Het W.N.T. kent: Ambtenaar ‘bij’ een Ministerie, ‘bij’ een departement van algemeen bestuur; ‘van’ (of: bij) de belastingen. Ten aanzien van ‘commies’ vinden wij geen gegevens hieromtrent, daarentegen bij ‘Inspecteur’ vinden wij de opmerking: Inspecteur van (men zegt ook bij) den Waterstaat.
| |
Langzamerhand
‘Langzamerhand’, schreven wij, is een absolute genitief; een van de weinige absolute constructies die in de dagelijksche taal zijn opgenomen. Langzamerhand, stormenderhand; vgl. strijdender, vechtender, werender hant; aensiender ogen (ons: zienderoogen).
* Een lid van onzen Raad merkt nu op:
Bijwoordelijke bepalingen in den genitief (goedsmoeds, oudergewoonte, enz.) rekent men, meen ik, doorgaans niet onder de ‘absolute constructies’: die bevatten (bijna) steeds een participium + nomen, dat in beteekenis als subject fungeert bij de in het participium genoemde handeling.
| |
Discrepancie
waarschijnlijk uitgesproken met de klemtoon op de a, vond ik onlangs gebruikt in een financieel of beursbericht. Daargelaten dan of wij in het geval in kwestie een vreemd woord noodig hebben, voor verschil in behandeling of in waardeering, doet zich de vraag voor of er veel tegen is een uit het Fransch en het Latijn gevormd woord te gebruiken, wat het Engelsche discrepancy toch ook is - en dan met een eigen uitspraak.
Me.
| |
Marseilles
De recente spoorwegstaking in Frankrijk heeft volgens de krant, de verbinding met Marseilles verbroken. Het bericht is voor ons van weinig belang; de route Roosendaal, Brussel, Parijs brengt ons, zuidwaarts gaande, in Marseille en dat schijnt nog behoorlijk te bereiken te zijn. De route Dover-Calais, die zal er ongemak van vinden.
| |
Brengen
‘...een halfuur amusementsmuziek..., uitgevoerd en gebracht door...’. Wat zouden wij er aan hebben als het orkest die muziek alleen maar uitvoerde? Daar zou al heel weinig amusement in zitten. Maar gelukkig houdt het met dat uitvoeren niet op; het wordt ons gebracht ook. En dat is natuurlijk wèl amusant.
Vo.
| |
Hoogvaart
Er komt kermis in het dorp en de jeugd verdringt zich om de vele wonderlijke bouwsels die ongekend genot beloven. Een er van draagt den naam ‘hoogvaart’; wat dat wel worden moet? Hoogvarend, dat weten wij, dat is trotsch; zal men ons op deze kermis leeren wat trots is? Hebben wij tegenwoordig wel veel waar wij trotsch op kunnen zijn?
| |
De nederlander en zijn taal
Als staaltje van de moeite welke sommige Nederlanders ondervinden bij het - schriftelijk; mondeling gaat het doorgaans nog wel - uitdrukken van hun gedachten, moge het volgende dienen:
Mijneer
Daar uw Adverteerde met oliebranders mijneer daar ik dat niet goed begrijp of uw zoo zo goed wil zijn verderen inligtingen daarover te verschaffen daar ik begrijp daar het voor de verwarming is voor de bakkerij daar ik er dan graag een zou willen hebben stuir berigt
Groeten
| |
Mede-lotgenooten
Uit een tijdschrift: ‘De enkele door hem geuite Slavische klanken kan hij uiteraard van andere mede-lotgenooten hebben overgenomen’. ‘Lotgenooten’ zou hier voldoende geweest zijn; ‘mede’ behoeft daar niet bij. En dat ‘andere’ kan hier ook gemist worden, nu er nog geen lotgenooten ter sprake waren gekomen.
De.
| |
Verzetten, verklanken, versleepen
Werk wordt tegenwoordig niet meer verricht, of gedaan, maar verzet, zie de kranten. Een compositie wordt verklankt, onze eigendommen werden naar Duitschland versleept. Is dat Nederlandsch?
Me.
Van het bekende woordenboek van Elzinga en De Jong is thans de tweede druk verschenen (bij de Uitg.-Mij ‘Kosmos’, Amsterdam. Prijs f 6.50); volgens de spelling 1947 herzien door Dr. A.C. de Jong en Dr. A.J. de Jong. Dr. J.J.B. Elzinga heeft de verschijning van dezen tweeden druk helaas niet mogen beleven.
‘Onmisbaar voor allen die de nieuwe spelling zonder fouten willen schrijven’ oordeelt de uitgever.
| |
Contributie.
De penningmeester zal het op prijs stellen de bijdragen der leden over het loopende jaar, benevens de abonnementsgelden der lezers, op de postrekening van het Genootschap (no. 1816.61) te ontvangen.
| |
| |
‘Het zelfst. nw. “tijd” is mannelijk (ten tijde van, te allen tijde, destijds, enz.); hoe komen wij nu aan uitdrukkingen en woorden als: te zijner tijd, mettertijd, terzelfdertijd?’
Cl.
§§ - Dat komt doordat het woordgeslacht in den loop der tijden wel eens verandert; het oude geslacht blijft dan wel in sommige vaste uitdrukkingen bewaard. Het woord dood is nu mannelijk, vroeger was het vrouwelijk (nog in: ter dood brengen). Soms blijft het oude geslacht naast het nieuwe voortleven; wij spreken van de school en het school, de schilderij en het schilderij. Er ontstaat wel eens verschil in beteekenis of gevoelswaarde tusschen woorden van tweeërlei geslacht: de mensch, het mensch; deze heer, dat heer.
De oorzaak van zulk een wijziging van het woordgeslacht zal steeds, of veelal, invloed zijn van een synoniem, wijziging van bijgedachte, enz. Zoo was het middelnederlandsche ‘antwoorde’ vrouwelijk, en de afkorting ‘antwoord’ heeft een tijdlang dit geslacht behouden. Door invloed van het onzijdige ‘woord’ heeft antwoord allengs het onzijdige geslacht gekregen.
Invloed van het tegengestelde kan soms een wijziging van het woordgeslacht in de hand werken. Zoo werd ‘nacht’ bij ons mannelijk, doordat ‘dag’ dit geslacht heeft. Het oude geslacht leeft nog in: (te) middernacht.
‘Is: des, eens, zoveel te meer - een geoorloofde constructie? Wat is de 1e naamval van “des” in: des te meer? Wat is de betekenis van: des dat...?’
Dw.
§§ - De oorspronkelijke uitdrukking is: des te meer, d.i.: zooveel meer in vergelijking daarmede. Uit dit ‘des te meer’ werd afgeleid ‘te meer’, en dit ‘te meer’ werd later verbonden met: zooveel, hoeveel. ‘Eens te meer’ schijnt ons uit het Fransch overgenomen te zijn.
‘Des’ is de verbogen vorm van ‘dat’. Bij de vraag naar ‘des dat...’ ontbreekt de zin, waaruit de samenhang kan blijken. ‘Des’, dus als tweede naamval van ‘dat’, wordt in bijwoordelijk gebruik gebezigd i.d.b. van: dies (d.i. de tweede naamval van ‘Die’), om die reden, op dien grond, daarom. ‘Hy kreeg verlies ter zee, hy sweeg het bitter leet, Des gingh sijn jonge vrou geduerich even breet; Sy sloeg'er lustig in, en al tot nieuwe lasten’ (Cats).
‘Men leest nog al eens, b.v. in een brief of circulaire, “Onderstaande personen kunnen U desgewenscht nader inlichten.” Voor mijn gevoel wordt “onderstaande” hier niet juist gebruikt. Daarentegen wel in een zin als: “Op onderstaande adressen kunt U desgewenscht nadere inlichtingen verkrijgen”.’
Po.
§§ - Inzender bedoelt dat de ‘personen’ zelf niet ‘onderstaan’, maar slechts hun namen en adressen? Inderdaad; en de bedoeling kan dus slechts zijn uit te drukken: de onderstaand vermelde personen.
‘De radio-omroeper zei laatst: ‘even’ elf uur gebeurde er dit of dat. Billijkt u dit gebruik van ‘even’?
Dw.
§§ - Ja, daar zouden we niets tegen kunnen inbrengen. Wij kunnen ‘even’ bezigen in den zin van: juist, net, precies; niet te weinig, maar ook niet meer dan net voldoende. ‘Even toereikend’, toereikend, maar ook maar net. ‘Even elf uur’: het had elf geslagen, maar ook maar net, toen het gebeurde. ‘Even nà elf’ ziet op een iets later oogenblik.
‘Op de Rotterdamsche trams kan men lezen: “Het is het publiek verboden het afrijdsignaal te bedienen” (rood-groen licht). Moet dit niet zijn afrijsignaal? Evenals “verboden inrij, rijweg, rijwiel, rijtuig”; en niet inrijd, rijdweg, rijdwiel, rijdtuig. Mijn collega's voeren aan, dat het afgeleid is van afrijden, doch de andere woorden m.i. niet minder.’
Gra.
§§ - Stellig: rijsignaal; leidraad, glijbaan, snijmachine, scheikunde, enz. enz.
‘Wat is de betekenis van “zijn” in “te zijner tijd”? Ik zeg liever, duidelijker; te gelegener tijd’.
Dw.
§§ - ‘Wij zullen te zijner tijd op het vraagstuk terugkomen’; op den tijd die daarvoor de meest geschikte zal blijken te zijn. Te Zijner tijd, op den tijd, dien Hij (God) daarvoor zal kiezen.
| |
Paniek op de beurs
of: Kleine oorzaken, groote gevolgen.
Wallstreet is dezer dagen het tooneel geweest van hevige bewogenheid. Het was een sombere dag; de zon, die gisteren nog helder geschenen had, hield zich nu achter een wolkendek verborgen; een drukkende hitte maakte elke inspanning tot een marteling en een sombere dreiging hing in de lucht. Met angstige gevoelens ging menigeen ter beurze.
Aanvankelijk gebeurde er niets; de beurs opende kalm en velen ademden reeds op: het zou wel alles goed gaan. Maar niet zenuwachtig zijn. Toen echter deed zich iets ongewoons voor: in een bepaald fonds, aandeelen van een zeer bekende industrieele onderneming, ontstond een zeker aanbod; - op zichzelf niets bijzonders, het was een prima fonds en het aanbod werd dan ook grif opgenomen. Allengs echter ontwikkelde zich het aanbod en de koersen begonnen iets af te brokkelen; maar nog steeds niets verontrustends. Toen echter het aanbod nadrukkelijker werd en steeds grooter posten op de markt geworpen werden, veranderde het tooneel. Hetzij dat de markt verzadigd raakte, hetzij dat dit allengs overstelpende aanbod de koopers schichtig maakte, het aangeboden materiaal vond geen koopers meer en de koers ging met sprongen omlaag. En niet alleen dit fonds kreeg te lijden, de overige industrieele waarden werden in den val meegesleept, en over de heele linie zette zich een daling in, zooals de beurs in jaren niet gezien had. Het werd tenslotte een paniek. Alles wat maar industrieel fonds was werd in enkele oogenblikken tot scheurpapier; stukken werden aangeboden tot een tiende, een twintigste van de waarde waartoe zij den dag te voren nog verhandeld waren; zonder koopers te vinden. Wat in het hevige tumult op den grond raakte, bleef liggen en werd vertrapt; het was het oprapen niet waard.
Als een bevrijding kwam het sluitingsuur; de beurs, de vloer bezaaid met gehavende en vertrapte stukken, bleef als een verlaten slagveld achter.
De volgende dag bood een ander tafereel aan; de zon scheen helder, een frissche zeebries bracht verkoeling en al spoedig bleek dat alle koersen, zonder uitzondering, zich hersteld hadden.
Wat was er gebeurd? De heele zaak bleek op een misverstand berust te hebben; pure zenuwachtigheid. Een Hollandsche krant had een bericht gelanceerd waaruit op te maken was dat bij de betrokken industrieele onderneming malversaties plaatsgevonden hadden. Dat had ontsteltenis verwekt; malversaties! De zaak was uitgekomen en gestopt, zeker, maar wie weet wat er weg was; tonnen misschien, millioenen! Vandaar het wilde aanbod...
Hadden de houders zich nu maar niet zoo zenuwachtig gemaakt en hun gezond verstand laten gaan, dan was er niets gebeurd. De Hollandsche krant had namelijk geschreven dat de onderneming weer ‘regelmatig’ werkte. ‘Weer’ regelmatig; dus er waren dan toch onregelmatigheden gepleegd; dat werd wel niet met zoovele woorden gezegd, maar wie tusschen de regels wist te lezen, die wist genoeg: millioenen misschien naar de maan!
Het was beter geweest als de aandeelhouders niet ‘tusschen de regels’ gelezen hadden, maar gewoon maar eens bedacht hadden dat dat ‘regelmatig’ niets was dan de gewone krantenuitdrukking voor ‘geregeld’. De onderneming in kwestie had wat moeilijkheden gehad met den aanvoer van grondstoffen, en dat had invloed gehad op de productie; maar die moeilijkheden waren nu overwonnen en de zaak liep weer op rolletjes. Geen vuiltje aan de lucht.
Intusschen, de ontruste aandeelhouders hadden een flink verlies geboekt (en zelfs al boekten zij het niet, dan hàdden zij het toch).
En dat alles door één zoo'n krantenbericht.
|
|