| |
| |
| |
[Nummer 6]
| |
Eigen taal
Van zeer geachte zijde wordt ons de volgende vraag gesteld: ‘Is het goed Nederlands, het woord “mening” te gebruiken in de betekenis van “intentie” of “bedoeling”?’
Het gaat, zoo licht men ons toe, vooral om de volgende zinnen: 1) ‘Ik maak de mening, al mijn gebeden, werken en lijden van deze dag op te dragen enz.’; hetgeen betekenen moet: ik ben van plan, heb de bedoeling. Dit laatste is, dunkt den schrijver, de beste weergave van de zin. 2) ‘Laten wij bidden volgens de mening van den H. Vader’, of: ‘Laten wij bidden volgens de gewone mening etc.’, in welke zinnen het woord mening de vertaling is van het duitse Meinung en, volgens den schrijver, beter vervangen zou worden door het ‘bij ons’, zegt de steller van de vraag, d.w.z. in Katholieke kringen, meer gebruikelijke ‘intentie’.
De schrijver voegt er dan aan toe: ‘Het W.N.T. geeft voor “mening” wel de betekenis “bedoeling, plan, voornemen” aan en wel op de eerste en tweede plaats, maar zegt dat het als zodanig verouderd is. Trouwens wij gebruiken dat woord in een bepaalde samenhang altijd in de betekenis van “bedoeling”, of althans iets dat door het woord “bedoeling” ongeveer, maar niet volledig, wordt aangegeven; nl. wanneer wij zeggen: “een goede mening maken bij zijn werk”, of: “een zuivere mening hebben”. Ik meen, dat deze uitdrukkingen - tenminste bij ons Katholieken - gangbaar en geijkt zijn; deze uitdrukkingen hebben door het gebruik die aparte gevoelswaarde gekregen, welke het woord “bedoeling” in deze samenhang mist. Het woord “mening” is hier, om het zo uit te drukken, gewijd. Maar dat is in de voorbeelden waarover ik Uw mening vroeg, volgens mij niet het geval.’
Onze correspondent brengt hier een vraag ter sprake, die stellig de aandacht verdient: is een uitdrukking als goed-Nederlandsch te beschouwen, als zij wel is waar in het algemeene gebruik niet voorkomt, maar bij een groep, bij het katholieke deel van de bevolking, gangbaar is en daar een gevoelswaarde heeft verkregen, welke andere uitdrukkingen missen.
Het komt ons voor dat hierop maar één antwoord is: zulk een uitdrukking is - ongeacht de bedenkingen welke men er overigens tegen zou kunnen inbrengen - ongetwijfeld Nederlandsch, goed-Nederlandsch. Daar valt niet aan te twijfelen. ‘De uitdrukking in kwestie is in ons milieu door traditie van jaren zo ingeburgerd dat wij het niet meer objectief kunnen beoordelen’, schrijft onze correspondent. Welnu: de vraag of een woord, een uitdrukking, tot den Nederlandschen taalschat gerekend mag worden te behooren, is niet vatbaar voor ‘objectieve’ beoordeeling; het antwoord kan niet anders dan subjectief zijn.
‘Ik maak de mening’, dat schijnt ons waarlijk zeer uitzonderlijk Nederlandsch te zijn, en wij zouden het alléén willen aanvaarden als het werkelijk algemeen R.-K. zegswijze zou zijn (en niet b.v. wanneer het - onder Duitschen invloed? - alleen of voornamelijk in het Limburgsch zou voorkomen).
In zin 1. zouden wij liefst zeggen: ik neem mij voor, of als het werkwoord alléén wat te zwak zou klinken: ik neem mij ernstig, of oprecht, of van harte voor. ‘Ik neem mij voor’, of: ik heb het voornemen; event. het ernstige, oprechte, hartelijke voornemen.
In zin 2. zouden wij zeggen ‘bedoeling’, of anders het in R.-K. kringen gewortelde ‘intentie’. Overigens zou in beide gegeven zinnen ‘bedoeling’ volstrekt niet af te keuren zijn, al gaat onze voorkeur uit naar ‘voornemen’.
Tegen een handhaving van een oudere beteekenis
| |
| |
van ‘meening’ in bepaalde uitdrukkingen - indien, alweer, algemeen (en niet slechts plaatselijk) in zwang bij onze R.-K. landgenooten, zal wel niemand ernstig bezwaar hebben. Alleen dat ‘maken’ doet toch wel wat erg on-Nederlandsch aan. Dergelijke innerlijke gezindheden ‘maken’ wij niet; wij hebben, gevoelen, koesteren ze.
Opmerking van den vrager na lezing van het vorenstaande: ‘Ik maak de mening...’ is inderdaad zeer uitzonderlijk Nederlands, dat onder invloed van het duits in zwang is geraakt in onze kring. Het is dus niet algemeen gebruikt. Maar Uw argument: ‘Dergelijke innerlijke gezindheden “maken” we niet; we hebben, gevoelen, koesteren ze’ gaat in zijn algemeenheid niet op. ‘Ik maak het voornemen morgen een uur eerder op te staan’, klinkt mij zo vertrouwd als de naam van mijn eigen moeder. En ik geloof niet, dat ik hierin alleen sta. De uitdrukking ‘plannen maken’ wil ik niet in het geding brengen, omdat daarbij misschien een zweem van concreetheid het werkwoord ‘maken’ rechtvaardigt en omdat ik zeker weet, dat deze zegswijze U even bekend is als mij. ‘Voornemens maken’ is echter wellicht voor U vreemd; maar ik kan U verzekeren dat het ‘bij ons’ algemeen gebruikt wordt en ik bedoel dan met ‘bij ons’: bij de katholieken in heel Nederland.’
| |
Een afscheid
Niet alle lezers zullen opgemerkt hebben dat de kop van dit nummer zich onderscheidt van dien der vorige afleveringen. Een klein verschil inderdaad: één regel minder bij de vermelding der leden van het Bestuur. Maar welk een verschil!
Ja, onze Secretaresse heeft ons verlaten; de Sibajak heeft haar meegevoerd naar het verre land waar andere, hoogere plichten haar wachten.
Zestien jaar lang, onverdroten, dag aan dag, heeft zij belangeloos haar krachten aan ons werk gewijd: op 16 Mei 1931 heeft zij de omvangrijke taak op zich genomen dit werk te dienen, de belangen van ons Genootschap te behartigen; op 20 Mei 1947 heeft zij het schip betreden dat met het losgooien van de kabels den band verscheurde die haar aan ons werk bond.
Wie zal de leden tellen die zij in die zestien jaar, levendig en opgewekt steeds, heeft te woord gestaan; wie het aantal brieven dat van haar in dien langen tijd is uitgegaan. Zegt het iets als wij vermelden dat het port van deze brieven in de duizenden heeft geloopen? Duizenden guldens aan binnenlandsche postzegels alleen!
In het nummer van December 1936, toen Elout als voorzitter afscheid van ons nam, getuigde hij: ‘Dat O.T. zich... reeds vijf jaar lang heeft kunnen handhaven en zich heeft kunnen uitbreiden, is vooral aan twee factoren te danken: de nauwgezette en welwillende medewerking van den Raad van Deskundigen (waarvoor wij niet dankbaar genoeg kunnen zijn) en den nooit verflauwenden ijver en levendigheid van werkzaamheid van de Secretaresse (waarvoor hetzelfde geldt). Zoolang die twee ons niet ontvallen, zal het goed blijven gaan met ons Genootschap. En dat hoop ik nog vele jaren te beleven... als lid.’ Welnu, hij heeft het beleefd, meer dan tien jaren lang; en wij met hem. Onze gevoelens van erkentelijkheid gaan uit naar haar, die een zoo voorbeeldigen staat van dienst kan toonen. Bene, bene merita.
Onze beste wenschen vergezellen haar; moge het haar wèl gaan!
| |
Niettemin...
Een lezer had een woord (t.w. ‘onderkennen’) uitgemaakt voor ‘een afschuwlijk germanisme’. Wij hebben toen aangetoond dat het woord heel niet ‘afschuwlijk’ was, en volstrekt geen ‘germanisme’; maar integendeel een verdienstelijk lid van onze taalgemeenschap. Nu zou men denken dat onze lezer in zijn schik was met de verkregen wetenschap en neiging zou gevoelen zijn verontschuldigingen te maken tegenover dit zoo zwaar door hem beleedigde woord. Maar neen, hij erkent dat hij het bij het verkeerde eind heeft gehad, maar ‘vindt het niettemin een leelijk woord en zal het nooit gebruiken’.
Dat is geen fraaie houding; dat strekt onzen lezer niet tot eer. Er is onrecht begaan en dat onrecht dient hersteld te worden. Volledig eerherstel is het minste dat wij voor ‘onderkennen’ eischen.
| |
Pensioen(eeren)
In een gezelschap van verzekeringswiskundigen werd onlangs de vraag gesteld of de vorm pensioene(e)ren (van pensioen, zooals rantsoene(e)ren van rantsoen) niet de voorkeur zou verdienen.
Misschien wel, zouden wij zeggen, maar het is nu eenmaal zoo dat het woord pensioen niet geleid heeft tot de vorming pensioeneeren; wij hebben daarvoor steeds gezegd pensionneeren, naar Fr. pensionner.
Lat. pensio (-nis), van pendere, wegen, betalen, heeft bij ons geleid tot verschillende vormingen: pensie, pensioen, en, uit het Fransch overgenomen, pension. Dit laatste, met Fransche uitspraak, wordt gebezigd voor het bedrag dat men betaalt voor kost en inwoning, dus: kostgeld. ‘En pension zijn’, vernederlandscht tot ‘in pension’, wil zeggen: het ergens verblijven en onderhouden worden tegen betaling van een vastgestelde som. ‘Kamers te huur, met of zonder pension’.
De gewone opvatting van pensioen is thans: een jaargeld dat iemand toegekend wordt na het
| |
| |
neerleggen van een ambt of een betrekking, waarin hij gedurende een bepaald aantal jaren zijn diensten heeft bewezen. Vroeger echter werd pensie of pensioen gebezigd voor een jaarlijksche of op andere termijnen betaalde uitkeering, in verschillende toepassingen. Een vaste uitkeering, bij voorbeeld, uit de opbrengst van land, van een ambt enz.; schatting, belasting, rente van geleend geld; ook wel: bezoldiging, salaris. ‘Betaalt... Mr. G.... als gewesen zijnde rector deser schole, laatste pensie zijner gagie verschenen St. Chrispiani (15)84... f 37-10.
| |
Kleinkoeltechniek
In een advertentie lees ik het woord kleinkoeltechniek. En ik heb me ‘klein’ gevoeld, toen ik met een ‘koel’ hoofd de ‘techniek’ van deze woordsamenstelling heb trachten te doorgronden. Wat kon hier bedoeld zijn? Een kleine afdeling, waar men zich aan de techniek van het afkoelen wijdt? De techniek van dat afkoelen zelf, maar alleen als er stoffen onderhanden worden genomen, die maar een klein beetje moeten worden afgekoeld? Of als het maar begonnen is om een kleine hoeveelheid van stoffen, die aan die kunstbewerking zullen worden onderworpen?
Wàt ook bedoeld is, een goed woord wordt het nooit en de ‘vooraanstaande firma’, die van den sollicitant ‘behoorlijke kennis van de Engelsche taal’ eist, mocht zich wel iets meer aan de eisen van de Nederlandse taal gelegen laten liggen!
Mu.
| |
Dilemma
De leider van een opera is opgepakt. Was hij de zakelijke leider van die opera en heeft hij zich aan haar geld vergrepen? - O neen, hij was leider van het artistieke deel. - Dus hij was alleen maar de artistieke leider? - Of hij artistiek was? Dat weet ik zoo net niet; neen, veel artisticiteit heb ik nooit bij hem gevonden. Neen, een ‘artistieke’ leider was hij mijns inziens niet. - Maar hoe wilt ge het dan zeggen, als de man geen artistieke leider was? - O, dan zeggen we natuurlijk: hij was de artistiek leider. Dat deed de krant ook. Zie maar: ‘De Rotterdamsche politie heeft den artistiek leider van de “Rotterdamsche opera” gearresteerd...’. Hoe anders?
| |
Vierde naamval?
Ik lees dikwijls in de courant de volgende constructie: ‘De Heer A. werd tot tweeden Secretaris gekozen’. Moet dat niet zijn: tot tweede Secretaris? Caesar consul - en niet consulem - nominatus est, leerden wij op het Gymnasium. Hier beteekent ‘tot’ toch ‘als’?
La.
(Het is ongetwijfeld goed, tot tweeden Secretaris gekozen; het is het voorzetsel ‘tot’ dat deze n teweeg brengt. Als de weersverwachting luidt: wind, zoo tusschen zwak en matig in, dan zeggen wij: weersverwachting voor morgen: zwakke tot matigen wind. Red.).
| |
‘Stijl’
In een boekje over Beethoven heeft de schrijver het over B's ‘oorlijden’, als gevolg van diens ‘buiklijden’. Verder spreekt hij over ‘pogingen van zekere invloedrijke instanties’ en zegt dat ‘B's verhouding tot de kunst wel een zeer bijzondere was’ en dat ‘de betekenis natuurlijk geldt voor zijn kunst in den besten zin van het woord’. Ook lees ik: ‘Het is mijn bedoeling geweest... en heb ik... gekozen...’; verder: ‘Daarbuiten... werd hij weer den kinderlijk blijmoedigen mensch’ en nog een aantal minder opvallende fraaiigheden. En die meneer zegt over Beethoven: Van ‘“stijl”’ is bij Beethoven niet veel te bemerken, zijn zinnen zijn vaak onevenwichtig en vreemd geconcipiëerd, terwijl ook de interpunctie veel te wenschen overlaat. Dit ter verontschuldiging, waar de vertaling (van Beethovens eigen woorden in het Nederlands is de bedoeling) ‘soms niet al te vloeiend schijnt te zijn’. Arme Beethoven! zou hij in zijn 11000 bladzijden ‘Konversationshefte’ wel zoveel tegen de Duitse taal gezondigd hebben als deze meneer tegen de Nederlandse in de nog niet 20 bladzijden die Beethovens woorden vergezellen?
Mu.
| |
Gelengstuk
Schoenen met ‘open’ teen en/of ‘open’ hiel en/of volledig ‘open gelengstuk’, die tot nu toe vrij waren, mogen met ingang van heden slechts worden verkocht tegen inneming van een schoenenbon.
Aldus een bericht in de krant; de lezer die ons het knipsel toezond onderstreept de woorden ‘geleng’ stuk en ‘inneming’. Niet ten onrechte, dunkt ons. Overigens vragen wij ons af, waarom iemand voor wien ‘geleng’ en ‘innemen’ in de bedoelde beteekenis blijkbaar heel gewone taal is, ‘inneming’ zegt. Waarom niet ‘inname’?
| |
Treffen
Hebt U gezien dat... in zijn reclame zich noemt ‘trefpunt van meningen’? Net als een duitse Bierkneipe, Treffpunkt nach dem Theater. Geen verschil meer tussen treffen, aantreffen, ontmoeten. En dat in de hoofdstad op het Stationsplein! Mag dat zo maar? Ik schreef aan de directie. Vindt U aanleiding mijn poging te steunen?
Fo.
Dat doen wij van harte gaarne. Red.
| |
Zijne majesteit, haar...
U laat spottend Zijne Majesteit Haar pijp opsteken. Ik maak u er echter opmerkzaam op, dat de vrouwelijkheid van een dergelijk woord, nl. Excellentie, in officiële stukken consequent wordt doorgevoerd. In mijn loopbaan als reserve-officier heb ik dikwijls gelezen zinnen als: Uwe Excellentie heeft bij haar bezoek aan mijn troepen etc. Uwe Excellentie gaaft als haar voornemen te kennen etc.
Dw.
| |
| |
| |
Smeren
In een van onze bladen lees ik: ‘Langs beide wegen wordt de verarming, waaronder het Nederlandsche volk t.o.v. den vóóroorlogstoestand gebukt gaat, tot een tastbare en smartelijke realiteit en als het ware over breede lagen der bevolking uitgesmeerd’. ‘Doch de groepen, welke door dit uitsmeren van onze verarming... enz.’ ‘..., terwijl langs den weg der geldzuivering de verarming juist over de sociaal krachtigste groepen wordt uitgesmeerd.’
Ik vind dit geen mooie beeldspraak.
Sp.
| |
Vertoonen
Een lezer verzet zich tegen het woord ‘vertoonen’ in den zin: ‘Z.K.H. heeft zijne dochter aan mij vertoond’. Men kan zich vertoonen, luidde het oordeel, maar niet een ander.
Wij gelooven niet dat deze opmerking geheel gerechtvaardigd is. Zeker, de zuster, of de dokter, ‘toont’ de jonggeborene aan de moeder; in dat geval zal men niet spreken van ‘vertoonen’. Maar als de vader een officieele handeling verricht waarbij hij van de aanwezigheid van de kleine doet blijken, dan ‘vertoont’ hij haar.
| |
Carrousel
Eenige lezers verklaren het feit dat carrousel, naast ringstekerij, ook werd gebezigd ter aanduiding van een draaimolen. Zoo'n mallemolen had doorgaans bij wijze van attractie een paal er naast met een zwengel, waaraan een blok met gat; in dat gat was stevig een prop gestoken. Die prop moest men trachten te pakken te krijgen en uit het gat rukken; wie daarin slaagde had recht op een gratis rit. Dat leek wel eenigszins op ringsteken.
| |
Vreemde plaatsnamen
De zienswijze van ‘Me’ in het nummer van April lijkt me moeilijk te aanvaarden. Bij Rafaël en Israëliet kan het deelteeken m.i. niet weggelaten worden, daar het de splitsing moet aanduiden. Zou die inzender ook ‘mais’ willen schrijven? Zoo ja, dan zou de uitspraak anders worden. Het moet dan ook Caïro blijven. Dezer dagen hoorde ik een radio-omroeper van Cairo spreken, met samentrekking; wellicht is de foutieve schrijfwijze hieraan niet vreemd.
Ke.
| |
Er omheen
‘De Vereenigde Staten kunnen er thans niet meer omheen voluit kleur te bekennen omtrent hun na-oorlogsche bedoelingen’ (Uit ‘Keerpunt der Geschiedenis’ in... van 10 Maart 1947). Zoo'n foeileelijk Germanisme hoort in... toch zeker niet thuis.
Vo.
| |
De groot-keuken
Een firma te Scheveningen noemt zich: Fabriek van Groot-keukeninstallaties.
‘Wat moet men schrijven: meester-schilder, meester-kleermaker, in twee woorden, met koppelstreepje, of in één woord: meesterschilder, meesterkleermaker? En indien in twee woorden geschreven, hoe vormt men dan het meervoud: meesters-schilder, meester-schilders, of meesters-schilders?’
Pe.
§§ - Wij voor ons zouden de uitdrukking in twee woorden willen schrijven, met koppelstreepje; voor ons gevoel is dit type van samenstellingen niet tot een eenheid vergroeid.
En wat den meervoudsvorm betreft, wij zouden stellig niet beide leden van de koppeling van de meervouds-s willen voorzien, maar alleen dat lid, dat het hoofdbegrip uitdrukt. En dat is hier voor ons: schilder, kleermaker; het eerste lid zouden wij als een nadere bepaling willen beschouwen. (Wij zouden ons een geval kunnen voorstellen waarbij het eerste lid de hoofdgedachte uitdrukt, en het tweede als bepaling fungeert; een vereeniging b.v. waarin alle ‘Meesters’, in de verschillende vakken, zich aaneengesloten hadden. Die vereeniging zou dan afdeelingen kunnen hebben, gevormd door de Meesters-schilder, de Meesters-kleermaker enz. Maar dat zou een heel bijzonder geval zijn.)
Wij zouden dus willen schrijven: meester-schilder, meester-kleermaker, meester-schrijnwerker; zooals wij ook schrijven: candidaat-notaris, assistent-resident, president-curator, leerling-verpleegster. Meervoud: meester-schilders, candidaat-notarissen, assistent-residenten, leerling-verpleegsters.
‘Wat is juist: in kennis stellen met of in kennis stellen van? Ik, persoonlijk, voel het eerste als juist, als tenminste de heele uitdrukking juist is.’
Hu.
§§ - Wij voor ons zouden de voorkeur willen geven aan: in kennis stellen van; althans wanneer wij met ‘kennis’ willen uitdrukken: het kennen, het weten. Kennis van zaken, de kennis des goeds en des kwaads, in kennisse der waarheid. ‘In kennis stellen’ staat dan gelijk met: mededeeling doen, berichten.
Bij ‘in kennis stellen met’ denken wij licht aan: in kennis brengen, met iets, iemand; iemand kennis doen maken, faire la connaissance de quelqu'un. Vgl.: in verbinding, in betrekking stellen met. Bij ‘in kennis stellen met’, in den zin van: ‘mededeeling doen van’ zal de gedachte aan ‘(iemand) met iets bekend maken’ van invloed geweest zijn. Men heeft bekendheid met, maar kennis van.
‘Moet “mala fide” verbogen worden als het als bijv. naamw. wordt gebruikt; dus: “aan den mala fide kooper wordt...”, of: “aan den mala fiden kooper...”’
Ge.
§§ - ‘Fide’ is de verbogen vorm van ‘fidus’; dien gaan wij niet nog eens verbuigen. Wij kunnen ‘mala fide’ beschouwen als een bijvoeglijke bepaling, maar daardoor wordt het nog geen bijv. naamwoord. ‘Mala fide’ is: van kwade trouw; wij kunnen niet zeggen: den van kwade trouwen kooper!
‘Dezer dagen hoorde ik de uitdrukking: “iemand die met een bord voor zijn hoofd loopt”, hetgeen dan zou beteekenen “dikhuidigheid” of iets dergelijks. Is daaromtrent iets naders bekend?’
Ru.
§§ - Een bekende uitdrukking; ‘bord’ wordt hier gebruikt in den zin van ‘plank’. Denkelijk zal de zegswijze ontstaan zijn door de gedachte aan: verhard zijn in het kwaad en daardoor niet kunnen blozen. WNT spreekt ook van ‘berderen aanzicht’, fr. ‘front d'airain’, eng. ‘brazen face’.
‘Welk metaal wordt aangeduid met den naam ‘palladium’?
§§ - Palladium is een wit metaal van de platinum-groep. (Platina is een verkleinwoord van sp. plata, zilver). Palladium werd in 1803 door Wollaston ontdekt en genoemd naar de toen pas ontdekte astroïde Pallas. Het is een hard, zeer smeedbaar metaal.
Met palladium duiden wij ook aan: iets dat de veiligheid enz. van een staat, een instelling, een recht enz. waarborgt. ‘De grondwet... het palladium der vrijheid.’ Het woord komt van gr. palládion, een afleiding van Pallas; eigenlijk de benaming van het beeld van de godin Pallas te Troje, waarvan naar men meende het heil van de stad afhankelijk was.
|
|