| |
| |
| |
[Nummer 3]
| |
Verschil van waardeering
Een belangstellende lezer in België - een bekend taalkundige - schrijft ons in vriendelijke bewoordingen over hetgeen ons Genootschap verricht; ons maandblad acht hij voor zijn werk onmisbaar.
Het blijkt dat hij het in vele opzichten met ons eens is; ons beginsel: ‘streng tegenover onszelven, toegeeflijk jegens anderen’ is ook het zijne.
Toch zijn er verschillen. Wanneer een inzender in ons blad, met blijkbare instemming, vermeldt dat een lid van de Staten Generaal - en wel in gematigde bewoordingen - critiek heeft geoefend op het woordgebruik in een door hem genoemd staatsstuk en eenige voorbeelden van dat gebruik aanhaalt, verzet onze correspondent zich daartegen; hij bestempelt die critiek met ‘hardhandig’. ‘Geen enkele der hem (den schrijver van het bedoelde stuk) toegeschreven “fouten” is... van persoonlijke aard, doch alle zijn onbetwistbaar uitingen van hedendaags algemeen voorkomend gebruik. Lof verdient het voorzeker dat er gewaakt wordt tegen verderfelijke insluipsels, vooral in de taal van Staatsstukken, doch men hoede zich voor overdrijving. In de eerste plaats zij men er op bedacht, dat veel van wat door beoefenaars der taalpolitie soms jaren achtereen als verkeerd werd voorgesteld, op de duur als deugdelijk, althans als gangbaar Nederlands werd erkend.’ Aldus onze correspondent.
Wij hebben meer dan eens in het licht gesteld dat de taal ‘leeft’ en, zooals al wat leeft, aan verandering onderhevig is; en dat zeker tot de factoren die deze verandering bewerkstelligen de ‘fouten’ behooren die wij maken. Máár, al dienen wij de veranderingen in de taal, door deze fouten veroorzaakt, te aanvaarden, daarom mogen wij die nog niet vergoelijken; om niet te spreken van aanmoedigen. Dat zou de toegeeflijkheid te ver gedreven zijn.
Om een voorbeeld te noemen: ‘rond’, als voorzetsel, hebben wij gesignaleerd als ‘ongewenscht’; onze correspondent wil het voor bestrijding vrijwaren. ‘Beduidend’, in den zin van: van (groote) beteekenis, door ons bestreden, dient volgens hem tot het gangbare Nederlandsch gerekend te worden.
‘De aanwezigen worden verzocht’ hebben wij een (ruime) plaats toegekend in het gangbare Nederlandsch, maar stellig willen wij den vorm ‘den aanwezigen wordt’ niet in den ban doen. Maar onze correspondent haalt met blijkbare instemming de uitspraak aan - van J. Koopmans in De Nieuwe Taalgids - ‘Zelfs zouden we... schoolvosserijen als “den heren wordt verzocht rechts te houden” alleen van post-directeuren en spoorwegambtenaren dulden, omdat ze niet weten kunnen, dat ze slecht taalonderwijs hebben gehad’. En dat zou zijn ‘streng tegenover zichzelf en toegeeflijk tegenover anderen’!
Neen, waar gevaar dreigt dat ongewenschte insluipsels zich in de taal nestelen, daar willen wij waakzaam zijn en onze waarschuwende stem laten hooren; dat is een plicht dien wij niet verzaken willen. Zeker, de grenzen tusschen geoorloofd en ongeoorloofd gebruik zijn somtijds moeilijk te trekken; welnu, dan raden wij: in geval van twijfel, onthoud U. En daarom, hoezeer men ook moge verschillen in waardeering van eenig onderdeel, het artikel van onzen inzender in onze aflevering van Januari heeft onze volle instemming.
| |
| |
| |
Zoowel-als
Een lezer schrijft ons:
‘In zijn boekje: “Is dat goed Nederlands?” (Zevende druk, blz. 22) leert Charivarius: “En: meervoud; zowel-als: enkelvoud. Jan en Piet zijn geslaagd. Zowel Jan als Piet is geslaagd”. Is deze opvatting juist? In het groote Woordenboek der Nederlandsche Taal vond ik in voce “als”, in kolom 242 van deel II, het volgende citaat: “De open lucht, die men door de tochtgaten en reten heen zag, toonde, dat zoowel de muur..... als het dak waren ingestort. Van Lennep, Rom. 11, 17.”
Voorts trof me op blz. 134 van de bekende grammatica van Van Wijk en Van Schothorst (“De Nederlandsche Taal”, 6de druk, (1931) het citaat: “Zoowel hij als zij hebben schuld”.
En ten slotte acht blijkbaar ook J.C. van Wageningen het meervoud vereischt. Op blz. 132 toch van zijn onlangs verschenen boekje: “Even tijd voor.... onze taal”, wordt de volgende zin aangehaald: Zoowel mijn oom als mijn tante waren uitstedig’. Even later staat het: ‘Mijn oom zoowel als mijn tante waren uitstedig’.
Het laatste citaat lijkt mij slecht Nederlandsch. Wat de vorige citaten betreft, geef ik er de voorkeur aan, mijn oordeel op te schorten.’
Inzender brengt ons hier in een moeilijk parket. Het valt niet te ontkennen dat het spraakgebruik hier den meervouds-vorm wil. Bij ons, en ook in de omringende landen. ‘Er, sowohl wie auch seine Frau, sprechen fliessend Französisch.’ ‘Jean, aussi bien que Pierre, ont réussi.’. Den meervoudsvorm, en niet het enkelvoud. En toch...
Een lezer heeft gevraagd, of bij: Noch... noch het enkelvoud of het meervoud hoort. Het enkelvoud, hebben wij zonder aarzelen gezegd; zoo gevoelden wij het en zoo mochten wij het zeggen want wij vonden afdoenden steun in het W.N.T. ‘Enkelvoud’, zouden wij ook thans willen zeggen, maar met een zekere aarzeling, want het W.N.T. is nog niet aan ‘Zoowel’ toe. En waar het Woordenboek ons niet terzijde staat, daar twijfelen wij en onthouden ons maar liever.
Toch vinden wij wel iets in het Woordenboek dat ons helpen kan, Van Lennep, zeker, spreekt van ‘waren ingestort’, maar Bilderdijk zegt: ‘het edelst als 't geringste pand Ontleent...’. Wij zouden het, tot het W.N.T. gesproken zal hebben - moge het spoedig zijn! -, met Bilderdijk willen houden. Wij hebben hier immers nog volkomen aanwezig de opzettelijke afzondering der twee. En die uitdrukkelijke onderscheiding moet toch door den enkelvoudigen persoonsvorm uitkomen; oorspronkelijk, en, zouden wij zeggen, ook nu nog.
Laat ons zien. Zoowel A. is schuldig (zoo) als B. schuldig is. Niet alleen B. is schuldig, maar ook A. is schuldig. Door samentrekking van den zin kan één van de twee gelijke werkwoordsvormen wegvallen. Voor ons gevoel hebben wij hier maar niet een eenvoudige samenkoppeling als met ‘en’. En dat luistert zoo nauw, dat wij zelfs bij ‘en ook’ de afzondering, de nadrukkelijke onderscheiding laten uitkomen. ‘Vader en Moeder komen’; zeker, maar: ‘Vader en ook Moeder komt’.
Al schrijvende worden wij meer en meer overtuigd van het goede recht van onze opvatting. Ja, wij zouden zeggen dat de neiging om hier den meervoudsvorm toe te passen een uitvloeisel zou kunnen blijken te zijn van een verslapt taalgevoel: nou ja, het komt toch zoowat neer op: allebei!
| |
De ‘waarnemend-commissaris’
Naar aanleiding van de in Uw blad eenige malen op den ‘waarnemend-commissaris’ geoefende kritiek meen ik onder Uw aandacht te moeten brengen, dat m.i. ‘de waarnemende commissaris’ ook niet te verdedigen is. Immers de persoon waarom het gaat is niet een commissaris, die waarneemt; hij is in 't geheel geen commissaris en kan dus ook geen ‘waarnemende’ commissaris zijn. Juist deze overweging heeft er, dunkt mij, toe geleid, te spreken van ‘waarnemendcommissaris’ (met koppelteeken), in welke samenstelling het woord ‘waarnemend’ niet verbogen wordt. Het geval ligt hier geheel anders dan bij ‘de toenemende bewolking’ enz. Daar is het werkelijk de bewolking die toeneemt.
Lu.
Wij kunnen den zeer geachten inzender niet volgen in zijn betoog. ‘Waarnemend’ is hier adjectief bij ‘commissaris’, en een adjectief bij een substantief gevoegd ‘bepaalt’ dit (‘bijvoeglijke bepaling’). Die ‘bepaling’ (d.i. omperking, in eigenlijken zin omgrenzing) is inderdaad vaak een duidelijke beperking; die in allerlei graad kan voorkomen: de zoogenaamde, de gewaande, de vermeende, onderstelde baron - wij weten meteen al, dat het geen baron was. Een schijnbare overwinning is geen overwinning.
Plaatsvervangende kantonrechters zijn niet de wezenlijke bezitters van het ambt kantonrechter; zij oefenen alleen in een bepaald geval, tijdelijk, de functies van dezen uit, zoolang zij naar wettelijke regeling in diens plaats treden; zoo ook is de waarnemende commissaris niet de gewone, officieele drager van dat ambt, maar iemand, die in bepaalde, wettelijk geregelde gevallen, diens ambt, diens functies ‘waarneemt’. Wat hij als zoodanig doet, heeft dezelfde waarde en kracht als wanneer de Commissaris het doet: in zooverre (met de beperking van het slechts tijdelijke, waarnemende karakter van de uitoefening der functie) is hij dan ook voor de wet en het recht: in het ambt van, bekleed met de waardigheid van commissaris, en dus terdege - zoolang die waarneming duurt - commissaris.
| |
| |
En evenmin als wij kunnen spreken van de aanstaand-koningin, van de schijnbaar-overwinning, den gewaand-baron, den valsch-graaf (pseudo-graaf), kunnen wij spreken van den waarnemend-commissaris.
Laat ons toch geen argumenten trachten te vinden voor dien naar alle waarschijnlijkheid aan het Duitsch ontleenden vorm: den particulier-secretaris, den openbaar-ambtenaar, den controleerend-geneeskundige, den waarnemend-commissaris.
Zou onze inzender niet eens willen nagaan, in wetgeving en ambtelijke literatuur, wanneer toch wel de behoefte aan deze uitdrukkingen is ontstaan? Zij is van den laatsten tijd zouden wij zeggen; enkele jaren geleden had niemand ze noodig.
En laat inz. ons niet bestrijden, maar integendeel ons helpen, in zijn kring, het misbruik - want een misbruik is het waarlijk - tegen te gaan. Het zou de taal ten goede komen!
| |
Steenkolenmijnen briketfabrieken
Bij de mijnen spreekt men van ‘Steenkolenmijnen’ en van ‘Briketfabriek’. Naar mijn meening moet dit zijn: Steenkoolmijnen en Brikettenfabriek, zulks in analogie met Bruinkoolgroeve en Kistenfabriek.
Ba.
Ja, voor deze redeneering kunnen wij wel wat voelen; in de mijn wint men ‘kool’, en geen ‘kolen’; in de fabriek perst men ‘briketten’, geen ‘briket’. Dus: brikettenfabriek?
‘Briket’ brengt ons op ‘brique’, baksteen. Hoe noemen wij de fabriek, de bakkerij, waar deze steenen vandaan komen? Steenfabriek, steenbakkerij; en niet: steenenfabriek, steenenbakkerij. Een voorbeeld van het gebruik van den enkelvoudsvorm ter uitdrukking van een meervoudig begrip; vgl. een lading rundvleesch, stellig niet van één beest. (Wij kennen ook het tegengestelde: den meervoudsvorm, ter uitdrukking van een enkelvoudig begrip; runderlap b.v., geleverd door één rund.)
En dan nu de steenkolenmijn. Waarom hier de meervoudsvorm, waar wij toch in bruinkoolgroeve het enkelvoud bezigen. Kennen wij samenstellingen met steenkool- als eerste lid? Verscheidene; steenkoolader, steenkoolbed, steenkoolbriket, en vele andere. Maar grooter in aantal zijn de samenstellingen met den meervoudsvorm ‘kolen-’; de huisvrouw verheugt zich over het bericht van den kolenhandelaar (vulgo: kolenbaas) dat zij morgen kolen krijgt. Die bergt zij in het kolenhok, en vandaar verhuizen ‘ze’ naar den kolenbak, om in de kolenkachel haar eind te vinden. Moet deze meervoudsvorm er toe dienen de kool die wij verstoken te onderscheiden van de kool die wij eten?
Inderdaad, talrijk zijn de samenstellingen met kolen- als eerste lid, veel talrijker dan die met kool-; steenkolenbak, -erts, -gas, -groeve, -laag, -leem, -ontginning, -tijdperk, enz., enz.
Wij lezen: ‘De steenkolenbeddingen in Missouri leveren alle soorten van kool op’. ‘Steenkolenhandelsvereeniging. Dit Syndicaat (‘voor den steenkoolhandel’ voegt Dr. Van der Meulen er in W.N.T. ter verduidelijking bij) heeft enz. De Wet van 24 Juni 1901 (Stbl. 170), Considerans, zegt: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is van Staatswege steenkolenmijnen in Limburg te exploiteeren. De Wet van 20 Juni 1913 (Stbl. 286) spreekt van de: Kosten der exploitatie van de steenkolenontginningen op Poeloe Laoet.
Wij kunnen dus veilig zeggen dat het gebruik de uitdrukking ‘kolen’ voor de delfstof ‘kool’ gewettigd heeft.
| |
Alvorens
In het Januari-nummer van ‘Onze Taal’ komt iets voor over de taal van onze staatsstukken. Mag ik in verband hiermede Uw aandacht vestigen op art. 13 van het Kon. Besluit van 18 Dec. 1946 (Staatsblad no. G 367), waarin staat: ...., alvorens de beslissing door het bevoegd gezag wordt genomen,.... (enz.)? Dit moet toch zijn: voordat? Alvorens eischt toch nog altijd een infinitief? Of is dit standpunt al verouderd?
Mo.
Wij lezen in het W.N.T.: Alvorens, als voegwoord (onderschikkend, van tijd). Als voegwoord is ‘alvorens’ eerst in lateren tijd in gebruik gekomen. Het staat in beteekenis nagenoeg gelijk met: voordat, eer en aleer, alleen met dit onderscheid, dat deze drie woorden het bloote voorafgaan in den tijd te kennen geven, terwijl ‘alvorens’ het bijdenkbeeld medebrengt, dat dit voorafgaan het gevolg is van opzet of berekening, of wel naar den regel behoort te geschieden.
Wat de woordschikking betreft, wordt ‘alvorens’ op tweeërlei wijze gebezigd, t.w. 1) aan het hoofd van een afhankelijken bijzin. ‘Alvorens het tusschen de vloten tot een slag kwam, hadden reeds enkele bijzondere ontmoetingen plaats gehad.’ ‘Alvorens zij dat gewichtige werk aanvaardde.’ 2) Aan het hoofd van een onontwikkelden bijzin, uitgedrukt in de onbepaalde wijs van een werkwoord, met ‘te’. ‘...alvorens hare hand in de zijne te leggen.’ ‘..., alvorens uwe reis voort te zetten.’
Wij zien uit deze voorbeelden dat het onder 2) genoemde gebruik niet het eenige is.
| |
Plaats vinden
Een concert wordt niet meer gegeven, een vergadering niet meer gehouden, een ongeluk gebeurt niet meer, een veldslag wordt niet meer geleverd...; dit alles vindt plaats. Met brengen, presenteeren en plaats vinden schijnt onze werkwoordenschat uitgeput te zijn.
Vo.
| |
| |
| |
Verbruggen
Brandverzekeraars staan aan hun clienten weleens een regeling toe, die is belichaamd in de zoogenaamde verbruggingsclausule.
De bedoeling van deze clausule zal U denkelijk wel duidelijk zijn, indien ik den aanhef ervan citeer: ‘Indien ten tijde van de ramp van de bij deze polis verzekerde interesten er een of meer oververzekerd en een of meer te laag verzekerd mochten zijn, zullen de overschotten aan die te laag verzekerde interesten ten goede komen’.
Ik betwijfel sterk of de naam van deze clausule voor een Nederlander wel aanvaardbaar is; ik althans heb nimmer gehoord van ‘verbruggen’.
Ba.
Verbruggen is een (oude) technische term, door onze assuradeurs ontleend aan het veembedrijf. Goederen, die van het eene pakhuis naar het andere worden overgebracht, worden ‘verbrugd’.
| |
Good will
Wat bezielt de menschen toch om voortdurend te spreken en te schrijven over ‘good will’, waar heel gewone Nederlandse ‘goede wil’ bedoeld is? Dan lees je over ‘het vertrouwen in de goodwill van de Sovjetunie’; over ‘een sfeer van vertrouwen en goodwill’; ‘ze kwamen er in volkomen good will tegemoet’.
Vroeger kenden we alleen het woord ‘goodwill’ bij een zaak, een bedrijf, en dan was dat zooiets als het aanzien dat zo'n zaak had, het vertrouwen bij het publiek enz. in een geldbedrag uitgedrukt. Daarvoor bestaat (bij mijn weten) geen Nederlands woord en dan vind ik het gebruik nog te verontschuldigen, al zou het prettiger zijn als ook hier een Nederlands woord werd gebruikt (‘vertrouwenswaarde, onstoffelijke waarde’, wie weet een beter woord?), maar in de bovenbedoelde betekenis is het gebruik toch àl te gek. En het neemt hand over hand toe.
Mu.
| |
Verzorgen
Een Nederlandsche bank (neen, niet DE Nederlandsche Bank gelukkig) gaat door met het verhaspelen van de Nederlandsche taal. Zij verklaart thans: Wij verzorgen Uw conversie.
‘Verzorgen’! En dan dat: Uw conversie. Worden wij geconverteerd?
Verzorgen doet ook een van onze omroepvereenigingen. ‘Nocturne’, verzorgd door Yudi Menuhin (Gr. platen). Vooral deze toevoeging tusschen haakjes is kostelijk.
Vo.
| |
Te veel ‘N’s
‘Het was een zwarten dag voor verdachte’. ‘Zooals men weet, bestaat op het oogenblik nog slechts den nachtdienst Hoek van Holland - Harwich.’ ‘...ten deele, omdat er meer mannen zullen zijn om het zwaren werk te doen.’
| |
Handelen over
‘Want dan handelde het in dezen alleen maar om de vervulling van bepaalde wenschen en verlangens.’ Aldus de krant. De schrijver zal bedoeld hebben: ‘handelde het zich’, zooiets als: het betrof, en dan op zijn Duitsch uitgedrukt. ‘Handelen over’ (in de uitdrukking: ‘wij hebben hierover reeds in het vorige nummer gehandeld’) is goed Nederlandsch, maar dat kan hier niet bedoeld zijn.
| |
Zeskante moer
Ik schreef laatst: ‘een zeskante moer’; een vriend merkte op dat het ‘zeskantig’ moest zijn. Inderdaad geeft Koenen ‘zeskant’ alleen als zelfstandig woord. Is ‘zeskant’ als bijv. nw. fout? We gebruiken zo toch ook ‘vierkant’?
Mu.
(Dr. Beets in W.N.T. (s.v. Kant, VII, 1339) schrijft: Acht-, drie-, vier-, vijf-, zeskant (enz.) bnw. (en znw.)
| |
Inrichten
‘Samenvattend zou kunnen worden gezegd, dat de Sowjet-Unie zal pleiten voor een slechting van de zonegrenzen en voor het inrichten van een centraal bestuur.’
Een centraal bestuur wordt gevestigd, ingesteld. Wanneer er daarvoor een gebouw noodig is, kunnen zaken als Pander en Allan dat inrichten.
Ke.
| |
Ober
Op de Witte spreken wij deze menschen aan met ‘bediende’. Dit lijkt mij een goed woord’
Ri.
(Wij vragen ons af of een deftige ‘Ober’ het ook zoo'n goed woord zal vinden! Red.)
| |
Ten doop houden
Mevrouw Nimitz heeft een jonggeborene ‘ten doop gehouden’. Zie haar statig naar de doopvont schrijden, baby behoedzaam en teeder in de uitgestrekte armen...
Tusschen twee haakjes: baby mat 12.500 ton, en had een lengte van een 150 meter of daaromtrent. Maar dat mag niet hinderen.
| |
Richtlijn
Is ‘richtlijn’ niet duits voor ‘richtsnoer’?
Fo.
Ons dunkt van niet; althans Dr. Van der Meulen vermeldt ‘richtlijn’ in W.N.T. zonder eenige aanmerking. ‘Richten, richting’ zijn goede Nelandsche woorden, en ‘lijn’ lijkt ons geen Duitsch voor ‘snoer’. Red.
| |
De volle 100 pCt
Een krant laat een van onze ministers verklaren dat het slot van een bepaald artikel ‘voor de volle 100 pCt.’ onjuist was. Waarom niet: volstrekt onjuist?
|
|