‘Des’kundige
In het Maartnummer vind ik het woord ‘landbouwdeskundige’, dat mij heel leelijk en onjuist voorkomt. In het woord ‘deskundige’ duidt de eerste lettergreep op een 2den naamval, dus ‘van de’ of ‘van het’, zoodat het heele woord ‘kundige van het’ alleen te gebruiken is wanneer het onderwerp of gebied der bedoelde kundigheid reeds tevoren is genoemd of tenminste voldoende vaststaat. Spreken wij over landbouwproblemen, dan is de zin ‘wij zullen hierover een deskundige raadplegen’ volkomen juist, omdat het ‘des’ hier beteekent ‘op het gebied van de landbouw’. Een dergelijke expert heet doodgewoon ‘landbouwkundige’ en de toevoeging ‘des’ is niet alleen overbodige gewichtigdoenerij, maar bovendien onjuist, want het gebied der bedoelde kundigheid is in het woord zelf al genoemd. Zoo is ook de zin ‘Ik ben op dat gebied niet deskundig’ onjuist, want ‘des’ en ‘op dat gebied’ beteekenen hier hetzelfde. Als we van landbouwdeskundigen gaan spreken, zouden we onze vroedvrouwen dan ook maar niet ‘verlosdeskundigen’ gaan noemen?
Dan de ontkennende vorm ‘ondeskundig’. Ook dit strijdt tegen alle gezonde taalgevoel. U zult toch wel met mij eens zijn, dat ‘desonkundig’ de eenig juiste vorm is, al is de tweede naamvalsvorm hier wat stroef en zou dus een andere, meer uitgewerkte zegswijze de voorkeur verdienen.
Vo.
(‘Deskundige’ schijnt in het spraakgebruik allengs de beteekenis verkregen te hebben van: vakman, expert. ‘Men verliest den roep van vakman en deskundige, men riskeert den blaam van amateur en dilettant’ (Van Eeden, Stud.). ‘Men entameerde taken en eigende zich terreinen toe, waarop men amper of niet deskundig genoemd kon worden.’ Red.)