Jeugd-, school-, bedrijfssparen
De Directeur van een Spaarbank schrijft ons:
‘Al dikwijls is er in Uw blad over de verbindings-s gesproken. Wij zitten in ons vak thans met het probleem of wij een bepaalde methode van sparen in de bedrijven, dus sparen door het personeel via de bedrijfsadministratie naar de Spaarbank, “bedrijf(s)sparen”, met één of met twee “s”en moeten noemen. Schoolsparen en jeugdsparen hebben geen twee “s”en, maar misschien omdat de slotletters van school en jeugd zich er niet voor leenen of omdat school en jeugd vrouwelijk zijn? Ik weet alleen, dat de meesten van ons het aanvoelen als noodzakelijk om bedrijfssparen wel met twee “s”en te schrijven.’
De gestelde vraag is gemakkelijk te beantwoorden. Laat ons maar naar andere samenstellingen met bedrijf- als eerste lid zien: bedrijfsadministratie b.v., een woord dat inz. zelf gebruikt; mèt s. Bedrijfsboekhouding, bedrijfskleeding, steeds met s. Daarentegen: schoolreizen, schoolmaaltijden, schoolsparen, jeugdreizen, jeugdmaaltijden, jeugdsparen, nooit met s. (Het al of niet voorkomen van de verbindings-s is - wij hebben het reeds eenige malen uiteengezet - niet altijd uit het geslacht te verklaren: zusterskind, liefdesverklaring, enz.)
Dus wij gaan nu welgemoed spreken van schoolsparen, van jeugdsparen en - als Dritte im Bunde - van bedrijfssparen? Of gaan wij ons eerst even bezinnen op deze woorden? Gevoelt inz. niet, met ons, een zekeren schroom, een zekeren innerlijken weerstand bij deze vormingen? Heeft hij niet soms het gevoel dat er iets niet mee in den haak is? Moeilijk?
De moeilijkheid zit, dunkt ons, daarin, dat ‘sparen’ een werkwoord is. Inz. zal wel bedoelen alleen den infinitief te gebruiken, maar die heeft hier nog ten volle de werkwoordelijke kracht. Vervangen wij hem door een gebruikelijk substantief, dan vervalt het bezwaar. Dat zal dan moeten zijn: spaarkas, spaarbank of dergelijke korte samenstelling, die opnieuw met school-, bedrijfs-, jeugd- kan worden samengesteld. Inz. gebruikte het woord bedrijfsadministratie; zou hij er gemakkelijk toe kunnen komen van bedrijfsadministreeren te spreken? Neen immers. Bedrijfsboekhouding gaat; bedrijfsboekhouden niet. Het enkele woord ‘sparing’ bestaat niet, maar al zou het bestaan, dan zou het nog niet voldoen, omdat het sterke werkwoordelijke karakter dat ook dit en de meeste dergelijke nomina actionis hebben, ons dringt het voorafgaande substantief als object te denken. Alleen waar zulke vormingen concrete beteekenis hebben gekregen, vervalt het bezwaar: schoolkleeding, bedrijfskleeding (kleeding verstrekt of voorgeschreven door, of algemeen gebruikelijk bij het bedrijf).
Men zou desnoods kunnen zeggen: school-, bedrijfs-, jeugdspaarderij, maar - wij geven het bij voorbaat toe - ‘ambtelijk-deftig’ klinkt dit niet. En toch zal het noodig zijn zoo'n substantief te vinden, willen wij tot een behoorlijke samenstelling komen; een samenstelling, want dat zien wij wel in, men zal een enkele maal een omschrijving kunnen gebruiken - sparen via de school, via het bedrijf -, maar voor geregeld gebruik zal men één woord verkiezen.
Dus toch dan maar: jeugdsparen? Wij hebben met school- al een heele reeks samenstellingen gevormd in den loop der tijden: schoolreizen, schoolwandelingen, schoolbaden, schoolvoeding. Maar de werkwoorden verzetten zich toch ook hier tegen zoo iets: het schoolreizen, schoolwandelen; het schoolbaden, schoolvoeden?
Neen, het gaat niet, het wordt te gek. Neen, schoolsparen kunnen wij niet hebben; en jeugdsparen niet, en bedrijfssparen niet.
Werkelijk niet, heusch niet.