miskwaam (dat in de 18de eeuw pas ging verdwijnen) - komen hoorde ondanks zijn ‘o’ bij dezelfde klasse als nemen - overmaat, voorspraak, bijspraak, inbraak, zijn alle reeds Middelnederlandsch; overgave schijnt al voor te komen, gezien het woordenboek van Kiliaan, in de 16de eeuw. Sommige er van kunnen hun beteekenis door Oostelijken invloed hebben uitgebreid, zooals inlage, dat in de middeleeuwen alleen: naar binnen verlegde dijk beteekende, in Hooft's tijd ook: inlegering, en dat sinds ± 1700 voorkomt als: ingebrachte geldsom, inleggeld; dit laatste wel onder Duitschen invloed. In de 19de eeuw werd het nog eens, kersversch, uit Duitschland geimporteerd ten dienste van de Spaarbanken en haar klanten. Want ‘inleg’, als het volk bleef zeggen, had geen meervoud, en het was den Spaarbanken om de meervouden te doen! En die zijn er gekomen, al heeft ons volk voor het aangeboden germanisme bedankt. Maar in vele andere gevallen gingen zulke vliegers wel op; bij wat wij al soortgelijks hadden, voegde men gemakkelijk oppervlakkig vernederlandschte Duitsche termen: eerst in bepaalde soort geschreven taal, geleidelijk aan zijn er niet weinige verder doorgedrongen, tot in de gewone spreektaal toe. Opgave is uit de tweede helft der 18de eeuw, uitgave vind ik ook eerst in die eeuw; teruggave, wedergave, (althans in de beteekenis van teruggeven) zijn zeker niet ouder; doorgave zal heel jong zijn, en naar ik hoop nog zeldzaam; zooals men misschien ook wel eens, hier of daar, afgave en toegave zou kunnen ontmoeten.
Ondanks het oude enkelvoudige gave, heeft men dus - afgezien van een wat ouder overgave - eerst afleidingen met -gave bij samengestelde werkwoorden gemaakt in de 18de eeuw en later, onder invloed van Duitsche lectuur. Tot zoolang - en de bloei van onze literatuur lag daarvoor - heeft men ze niet noodig gehad. Wij zouden nog wel zonder kunnen; laten wij ze, buiten de ingeburgerde drie: overgave, uitgave, opgave (maar dit niet als: taak!), vermijden. Wij moeten onze taal niet zoo véél, maar zoo weinig mogelijk, op de Duitsche leest schoeien.
Over de overeenkomstige vormen in samenstellingen van nemen kan ik korter zijn. Ondanks erfgenaam, ouder: erfname, en een oud-geldersch name (roof, plundering) kunnen wij toch eigenlijk uit het Nederlandsch geen werkingsnaam name als parallel van gave aanwijzen. Wat als zoodanig in vorming bij samengestelde werkwoorden voorkomt, draagt het Duitsche merk op het voorhoofd. Zij zijn, anders dan de woorden op -gave, die ten deele nog 18de-eeuwsch waren, alle uit de 19de eeuw, meest naar het schijnt uit de tweede helft, of van nog later tijd.
Het W.N.T. zegt van alle tezamen, dat zij bij ons voorkomen, zonder twijfel in navolging van het Hoogduitsch: ‘de puristen vermijden ze nog altijd zooveel mogelijk’ (IX, 1837). Moge dat zoo blijven; het is noodig, want niet het minst door de couranten, in artikelen en advertentiën beide, zijn zij nog veel te veel in zwang. Dr. Leest heeft in 1929 in zijn boek over den Duitschen invloed op het Nederlandsch der Protestantsche theologen in de 19de eeuw ook deze woorden op -name telkens moeten aanwijzen. Dat een groot deel van ons volk er toch niet aan wil, blijkt wel uit de nadrukkelijkheid, waarmede men de betere Nederlandsche vormingen op -ing er in een heele reeks tegenover handhaaft: aanneming, afneming, inneming, op-, over-, toe-, terug-, wegneming.
Ook bij de samenstellingen van -geven zijn vormingen op -ing mogelijk: ingeving, toegeving, aangeving, voorgeving, e.a., maar zij zijn minder in gebruik dan bij -nemen. De gesubstantiveerde infinitief komt veel voor; en wij hebben bovendien verscheidene werkingsnamen op -gifte en -gift. Daaronder zou men die op -gifte voor heel oud willen houden; zooals zij ook het duidelijkst werkingsnaam zijn. Want bij toegift, voorgift denkt men meer aan het resultaat der handeling dan aan de handeling zelf, terwijl wedergift (contra-schenking) en nagift zelfstandige samenstellingen lijken. Maar toch, slechts ten deele komt het uit. Overgifte en uitgifte zijn inderdaad al middelnederlandsch, maar aangifte en afgifte schijnen zeer jong. Het woordenboek van Halma (18de eeuw) en dat van Weiland (1826) kennen nog alleen: aangeving. Het woord aangifte zal opgekomen zijn niet lang na 1800 in ambtelijke administratieve sfeer, analogisch gevormd naar overgifte of uitgifte. En afgifte zal in denzelfden tijd op dergelijke wijze zijn ontstaan. De ouderwetsche vorm met stomme e is dan te danken aan het ouderwetsche voorbeeld.
De schijn kan misleiden, ook ten aanzien van oudheid. Ik wil daarvan nog een voorbeeld aanhalen. Hoe ouderwetsch lijkt het woord inzage; en hoe echt Nederlandsch. In het Duitsch bestaat het niet; trouwens dat heeft ook in plaats van de oudgermaansche g van ons zagen, de h van sahen. En toch... is het nieuw, opgekomen in het begin der 19de eeuw, en door taalgeleerden nog tot 1850 toe bestreden. En toch... durf ik het voor een germanisme houden, zij het van een bijzondere soort. In den tijd, toen men -gave beter of mooier vond dan -geving of -gifte, aan over-name in plaats van -neming ging denken, en bijlage invoerde voor toevoegsel of aanhangsel, naast inlage, omdat het Duitsch zoowel Beilage als Einlage kende, zal iemand, die gevoel had voor deze taalnieuwigheden, voor het inzicht of het inzien (van stukken) een dergelijk mooi woord met lange a zijn ingevallen: overgift-overgave? welnu, dan ook: inzicht-inzage. Goedbedoelde nabootsing van germanismen! Merkwaardig is, dat Bilderdijk het aanvaardde, en mede door zijn leerlingen in zwang hielp brengen.