Ritsgesloten
Dominé zegt dat hij het niet heelemaal vat, ons stukje over zijn ‘ritsgesloten pelspak’. Is het, zoo vraagt hij, omdat ‘ritsgesloten’ een vreeselijk germanisme is? Maar het is zoo'n makkelijk woord, al is het misschien eenigszins van eigen makelij, en in het rhythme van een stukje proza vallen uitdrukkingen als ‘van een ritssluiting voorzien’ of iets dergelijks wanhopig uit den toon...
Ja dominé, dat is het, een wanhopig germanisme (of anglicisme, als men wil). Niet Uw eigen makelij, o neen, dan zou het misschien zoo erg nog niet geweest zijn, maar de makelij van een andere taal, door U niet onderscheiden van de eigene. Dat is het wanhopige van het geval.
‘Zoo'n makkelijk woord’; stellig. Hoe gemakkelijk komen wij er toe onze taal te verhaspelen... als wij niet weten te onderscheiden.
‘Van een ritssluiting voorzien’ valt zoo uit den toon? Inderdaad, maar niet om de taal, maar om de uitdrukkelijke vermelding in dit oogenblik van spanning dat het pakje niet met knoopen dicht ging, maar met zoo'n je-weet-wel, zoo'n treksluiting. Dàt valt er uit; en dat wordt er niet beter op ook al zeggen wij het op zijn Duitsch, of op zijn Engelsch.
Zijn wij het eens, dominé? ziet U in dat het niet mag, dat ook hier de ‘makkelijkste’ weg niet de beste is? Stel dat een Franschman zoo'n treksluiting, zoo'n ‘rits’, aanduidde met ‘tirette’, zou het hem dan invallen te spreken van zijn ‘pelisse tirettefermée’? Neen immers. En laten wij er nu maar niet over strijden, en zeggen dat in het Nederlandsch zulke samenstellingen eerder toegelaten zijn dan in het Fransch, - dat het Nederlandsch in dezen zoo ongeveer tusschen Fransch en Duitsch in staat; laat ons maar afspreken: geen ‘ritsgesloten’ pakken voor ons.