‘Deze’ en ‘gene’
De onderteekening van brieven, die ik eens gezien heb, luidde in de bezettingstijd: De Burgemeester van...., voor dezen, De Administrateur enz.; - thans: Burgemeester en Wethouders van... voor deze, de Administrateur enz.
Volgens U zou dit laatste ‘deze’ fout zijn, maar Terwey zegt in zijn ‘Nederlandsche Spraakkunst’ van 1922, dat de aanwijzende voornaamwoorden, zelfstandig en bijvoeglijk, gebruikt, op dezelfde wijze verbogen worden. En dus zou ‘deze’ wel juist zijn.
Gra.
Het werkje dat inzender aanhaalt, is niet ‘Terwey’, niet de (groote) Nederlandsche Spraakkunst van dien taalgeleerde zelf. Het werkje dat inz. bedoelt dient aangehaald te worden als: Terwey Mieras: Korte Nederlandsche Spraakkunst 25 (dat is: 25ste druk).
Inzender geeft ten aanzien van de ter tafel gebrachte vormen niet geheel de bedoeling van den schrijver weer. Want er staat wel dat ‘deze, die, gene’, zelfstandig gebruikt, dezelfde verbuiging hebben als in bijvoeglijk gebruik - máár er volgt op, dat deze en gene, personen aanduidend, in den 1sten en 4den naamval ‘ook wel n hebben’. In de voorbeelden zet hij dan ook die ‘n’.
Dat is dus in overeenstemming met wat wij schreven (art. Deze of Dezen, Maart-nummer, blz. 10, onder 3, samenvatting nr. 6); alleen is Mieras wat slap, met zijn ‘hebben ook wel’. Het schijnt wel haast dat wie met zijn tijd meegaan wil, in de laatste 30 jaar geen vaststaanden regel meer durft geven voor Nederl. grammatica; men pleegt er altijd bij te kennen te geven: je kunt het laten ook. Vrijheid, blijheid. Terwijl men toch voor iedere andere taal graag ten uiterste gehoorzaam is aan elken regel.